ECLI:NL:RBROT:2021:12958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9196787 CV EXPL 21-15732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming na huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door Woonbron, die de huurder beschuldigt van huurachterstand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een woning aan de [adres], met een huurprijs van € 562,74 per maand. Bij verstekvonnis van 2 juli 2020 was de huurder veroordeeld tot betaling van € 3.528,13 aan achterstallige huur en was de huurovereenkomst ontbonden. De huurder heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, waarbij hij betwistte dat er sprake was van een huurachterstand en stelde dat hij meerdere betalingen had gedaan.

De kantonrechter heeft in de beoordeling vastgesteld dat Woonbron haar vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming heeft ingetrokken. Woonbron heeft een nieuwe specificatie van de huurachterstand overgelegd, die nu € 1.136,78 bedraagt, en deze werd door de huurder niet betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de huurder, waaronder zijn psychische problemen, niet aan Woonbron kunnen worden toegerekend. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag werd eveneens toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Woonbron niet had aangetoond dat de huurder de vereiste 14-dagenbrief had ontvangen.

De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.136,78, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9196787/ CV EXPL 21-15732
uitspraak: 22 oktober 2021
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 3 juni 2020,
thans gedaagde in verzet,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, te Rotterdam.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
thans eiser in verzet,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als Woonbron respectievelijk [gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 3 juni 2020, met producties;
  • het door de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam onder zaaknummer 8578680 /CV EXPL 20-19658 gewezen verstekvonnis van 2 juli 2020;
  • het verzetexploot van 13 april 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in oppositie tevens houdende vermindering van eis, met producties;
  • de conclusie van repliek in oppositie, met productie;
  • de akte uitlaten productie van Woonbron.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurder heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning aan de [adres].
2.2.
De huurprijs bedroeg op het moment van dagvaarden € 562,74 per maand.
2.3
Bij verstekvonnis van 2 juli 2020 is [gedaagde] veroordeeld om aan Woonbron te betalen
€ 3.528,13 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2020 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.159,04 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Ook is de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te [adres] ontbonden en is [gedaagde] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van voornoemd vonnis het gehuurde te ontruimen met veroordeling tot betaling van de huur- c.q. gebruiksvergoeding vanaf 1 juni 2020. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.
2.4
De huurovereenkomst is per 7 september 2020 beëindigd.
2.5
De broer van [gedaagde] heeft op 8 september 2020 een bedrag van € 3.841,08 aan Woonbron betaald.

3..De vordering

3.1
Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de tussen partijen gesloten huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde;
  • dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van:
o de verschuldigde hoofdsom van € 3.159,04, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 3 juni 2020 tot er is betaald;
o de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, steeds te rekenen van e van elke maand vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot er betaald is:
 voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 juni 2020 tot de dag van ontbinding aan huur, en;
 daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
o de verschuldigde buitengerechtelijke kosten van € 369,09, of een bedrag dat de kantonrechter redelijk vindt;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de omzetbelasting (btw) over de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.
3.2
Woonbron heeft -naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven- het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] moet op grond van de huurovereenkomst maandelijks huur betalen. [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van deze verplichting en heeft een huurachterstand laten ontstaan die, berekend tot en met de maand mei 2020, € 3.159,04 bedraagt. Woonbron vordert dit bedrag aan hoofdsom.
De hoogte van deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Woonbron vordert voorts betaling van de huur- c.q. gebruiksvergoeding vanaf 1 juni 2020.
Daarnaast maakt Woonbron op grond van de huurovereenkomst, de toepasselijke voorwaarden en op grond van de wet aanspraak op de wettelijke rente.
Verder vordert zij op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW buitengerechtelijke incassokosten van € 369,09.

4..De vordering in verzet

4.1
[eiser] heeft in verzet gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Woonbron af te wijzen, met veroordeling van Woonbron in de kosten van het geding, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
4.2
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering in verzet ten grondslag gelegd.
[eiser] betwist dat er op 3 juni 2021 sprake was van een huurachterstand van € 3.159,04,-. [eiser] heeft de afgelopen periode meerdere betalingen gedaan.
[eiser] is psychiatrisch patiënt. Als gevolge hiervan is zijn werkelijkheidsbeleving verstoord, is hij wantrouwend en heeft hij waanideeën. Net na het uitbreken van de corona crisis is [eiser] op aandringen van zijn broer bij zijn moeder ingetrokken omdat het niet goed met hem ging. Het idee was dat [eiser] terug zou keren naar zijn eigen woning. Door corona en zijn psychische gesteldheid is dit niet gebeurd. Zodoende is de huur opgezegd.
De broer van [eiser] heeft een bedrag van € 3.841,08 voldaan. Hiermee was voor de broer van [eiser] de zaak af. [eiser] is niet op de hoogte van enige vordering laat staan van een vonnis. Het is onduidelijk waar (het restant van de) vordering uit bestaat. De broer van [eiser] vraagt zich af of het betaalde bedrag van € 3.841,08 wel klopt en of dit niet onverschuldigd betaald is. De vordering van Woonbron moet daarom worden afgewezen. Dit geldt tevens voor de nevenvorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
Indien geoordeeld wordt dat de vorderingen van Woonbron gegrond zijn, is het, gelet op de omstandigheden van het geval, onredelijk en onbillijk om de (gehele) vordering van Woonbron toe te wijzen.
Voor het geval de hoofdsom wordt toegewezen betwist [eiser] de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten zijn niet daadwerkelijk gemaakt en als deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt geldt dat deze zijn gemaakt ter voorbereiding van de procedure en geen rechtstreeks verband houden met een poging om in der minne betaling te krijgen. Er is noch aan de kant van Woonbron noch aan de kant van enige door haar ingeschakelde derde, sprake van een serieuze poging om in der minne betaling te verkrijgen. [eiser] heeft bovendien geen '14 -dagen brief’ ontvangen.

5..De beoordeling

5.1
Woonbron heeft de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en de vordering tot betaling van de huur- c.q. gebruiksvergoeding vanaf
1 juni 2020 bij conclusie van antwoord in oppositie ingetrokken. Deze vorderingen maken daarom geen onderdeel meer uit van het geschil en hoeven niet meer te worden beoordeeld.
5.2
Bij genoemde conclusie van antwoord in oppositie heeft Woonbron een recente specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht, van € 1.136,78, berekend tot en met de maand september 2020. In deze specificatie is de betaling van € 3.841,08 verwerkt. Woonbron heeft haar eis in hoofdsom verminderd tot € 1.136,78. [gedaagde] heeft de juistheid van dit bedrag niet betwist, zodat in rechte van de juistheid van dit bedrag wordt uitgegaan. Dit bedrag wordt aan hoofdsom toegewezen. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen niet aan Woonbron worden toegerekend en staan niet in de weg aan toewijzing van dit bedrag.
5.3
De wettelijke rente wordt als niet weersproken toegewezen, zoals bij de beslissing vermeld.
5.4
Het verweer tegen de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten treft doel. Om werking te hebben moet de zogenaamde 14-dagenbrief [gedaagde] hebben bereikt of hem niet hebben bereikt als gevolg van een omstandigheid die zijn persoon betreft en die rechtvaardigt dat hij het nadeel draagt. Woonbron heeft in dit verband slechts gesteld dat de brief is verzonden naar het adres waar [gedaagde] destijds daadwerkelijk woonachtig was. Die enkele stelling is tegenover de betwisting door [gedaagde] dat de brief hem heeft bereikt echter niet voldoende. Het had op de weg van Woonbron gelegen om een bewijsstuk in het geding te brengen of anderszins te onderbouwen dat de brief ook daadwerkelijk op het adres van [gedaagde] is bezorgd althans op correcte wijze op dat adres is aangeboden. Nu Woonbron dit heeft nagelaten wordt haar vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen. [gedaagde] is gelet hierop de buitengerechtelijke kosten niet verschuldigd geworden.
5.5
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de kant van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (waarvan
€ 102,96 ziet op de dagvaardingskosten en € 499,00 op het griffierecht) en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt van € 210,00 per punt).

6..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 2 juli 2020 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 8578680 /CV EXPL 20-19658;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen een bedrag van € 1.136,78, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (waarvan € 102,96 ziet op de dagvaardingskosten en € 499,00 op het griffierecht) en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt van € 210,00 per punt);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426