In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door Woonbron, die de huurder beschuldigt van huurachterstand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een woning aan de [adres], met een huurprijs van € 562,74 per maand. Bij verstekvonnis van 2 juli 2020 was de huurder veroordeeld tot betaling van € 3.528,13 aan achterstallige huur en was de huurovereenkomst ontbonden. De huurder heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, waarbij hij betwistte dat er sprake was van een huurachterstand en stelde dat hij meerdere betalingen had gedaan.
De kantonrechter heeft in de beoordeling vastgesteld dat Woonbron haar vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming heeft ingetrokken. Woonbron heeft een nieuwe specificatie van de huurachterstand overgelegd, die nu € 1.136,78 bedraagt, en deze werd door de huurder niet betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de huurder, waaronder zijn psychische problemen, niet aan Woonbron kunnen worden toegerekend. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag werd eveneens toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat Woonbron niet had aangetoond dat de huurder de vereiste 14-dagenbrief had ontvangen.
De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.136,78, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.