ECLI:NL:RBROT:2021:12965
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrond beroep tegen bestuursorgaan wegens overschrijding beslistermijn en oplegging extra hoge dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 31 mei 2019 een verzoek ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Dienst Terugkeer en Vertrek, om openbaarmaking van informatie met betrekking tot zijn uitzetting naar Sri Lanka op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft verweerder op 4 juli 2019 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek. Vervolgens heeft eiser op 2 augustus 2019 beroep ingesteld omdat er geen besluit was genomen. De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2021 behandeld, maar zowel eiser als verweerder zijn niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij het bestuursorgaan eerst in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft dit correct gedaan, en de rechtbank concludeert dat de beslistermijn van vier weken, zoals voorgeschreven in artikel 6 van de Wob, is overschreden. De rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Dit is gerechtvaardigd gezien de weigerachtigheid van het bestuursorgaan, dat geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op het verzoek van eiser.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 december 2021 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak.