ECLI:NL:RBROT:2021:12966

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/2315
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen. De eiser had verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp), maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Het primaire besluit van 23 juli 2020 werd niet aangetekend verzonden, en het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 december 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig via een digitale verbinding.

De rechtbank heeft onderzocht of verweerder een deugdelijke verzendadministratie heeft gevoerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet is ingegaan op de dag na het primaire besluit, omdat er geen bewijs was van verzending. Hierdoor was het bezwaar van eiser tijdig ingediend.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet verweerder het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiser vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder,
(gemachtigde: F. Rodjan).

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot verbetering en aanvulling van de in de basisregistratie personen (brp) geregistreerde persoonsgegevens afgewezen.
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich – via een digitale beeldverbinding – laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, in (digitale) aanwezigheid van [naam 1].

Overwegingen

1. Eiser heeft zich in 1994 als vreemdeling bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gemeld. Er is uitgegaan van de door hem opgegeven personalia, omdat hij niet beschikte over documenten waarmee hij zijn identiteit kon aantonen. Hij heeft bij zijn vestiging in Den Helder in 1997 onder ede verklaard dat zijn personalia luiden [naam eiser], geboren op [geboortedatum eiser] te [geboorteplaats eiser]. Vervolgens is eiser onder die personalia ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (gba, thans: brp). Op 11 september 2000 is hem uitgaande van de genoemde, door hem opgegeven, personalia het Nederlanderschap verleend. Eiser heeft op 29 januari 2020 een (herhaald) verzoek ingediend om zijn persoonsgegevens in de brp te wijzigen in [naam 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser in het primaire besluit afgewezen, omdat eiser geen overtuigend bewijs heeft geleverd en niet onomstotelijk vaststaat dat eiser [naam 2] is, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Verweerder heeft het bezwaar van eiser in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt. Verweerder stelt dat het primaire besluit van 23 juli 2020 tijdig aan eisers gemachtigde is verzonden en dat het bezwaar op 14 januari 2021 is ontvangen.
3. Uit de stukken blijkt dat eiser op 1 december 2020 een aanvullende zienswijze heeft ingediend bij verweerder. Verweerder heeft vervolgens op diezelfde datum aan eisers gemachtigde bericht dat er op 23 juli 2020 al een primair besluit was genomen. Eiser heeft daarop een bezwaarschrift ingediend.
4. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit ligt enkel de vraag voor of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser het bezwaar te laat heeft ingediend. De rechtbank zal dus niet ingaan op de opmerking van eiser in de e-mail van 29 juli 2021 dat uit een ontvangen uittreksel van de brp van de gemeente Vlaardingen is gebleken dat er een wijziging is aangebracht met betrekking tot de nationaliteit van eiser.
5.1
Uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een termijn van zes weken voor het maken van bezwaar geldt. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
5.2
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:261, volgt dat in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het document is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
6.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder zet de gemachtigde van eiser, gelet op de tekst uit het advies van de Algemene Kamer van de commissie bezwaarschriften, weg als een ongeloofwaardige gemachtigde. Dit is door eiser als zeer grievend ervaren en in strijd met de normen die in het algemeen in acht moeten worden genomen tussen de procespartijen. Eiser heeft pas op 1 december 2020 kennisgenomen van het besluit van 23 juli 2020.
6.2
Het primaire besluit dateert van 23 juli 2020 en is – volgens verweerder – niet aangetekend verzonden naar het adres van het kantoor van de gemachtigde van eiser. Niet in geschil is dat het primaire besluit is voorzien van een verzenddatum en van de juiste adressering. De vraag die voorligt is of verweerder een deugdelijke verzendadministratie heeft. Verweerder heeft schriftelijk en ter zitting uiteengezet wat de werkwijze voor het versturen van een beslissing is. Ook het onderhavige primaire besluit is volgende verweerder op deze wijze verzonden. De te verzenden beslissing wordt aangemaakt, geprint en getekend en vervolgens wordt het besluit ingescand en naar de postkamer gestuurd. In dit geval heeft de afdelingsmanager het primaire besluit aan de postkamer toegestuurd. In de postkamer wordt het uitgeprint, gaat er een datumstempel op en wordt het verzonden. Verweerder heeft navraag gedaan of er nog poststukken retour zijn gekomen, en dat is niet het geval. Normaal gesproken wordt er geen verzendadministratie bijgehouden, maar in dit geval is er mailcontact geweest over de verzending naar de postkamer en het inscannen van de beslissing in Verseon. Hieruit kan volgens verweerder afgeleid worden dat het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden. Verweerder heeft ter onderbouwing hiervan enkele interne e-mails overgelegd.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven werkwijze en de overgelegde e-mails niet in voldoende mate blijkt dat het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden. Uit de interne e-mails kan enkel afgeleid worden dat de het primaire besluit is geprint, getekend en van een datum is voorzien. Dat het besluit ook die dag is verzonden, blijkt nergens uit. Het door verweerder ter zitting gemelde feit dat in het systeem is vermeld dat het besluit op 23 juli 2020 is ingescand, is geen bewijs van verzending. Er is dus geen sprake van een deugdelijke verzendadministratie. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen het primaire besluit niet is ingegaan op de dag na 23 juli 2020. Het college heeft het primaire besluit op verzoek van eiser pas op 1 december 2020 per e-mail aan eiser toegezonden, zodat op 2 december 2020 de bezwaartermijn van zes weken is gaan lopen. Met het bezwaarschrift van 13 januari 2020 heeft eiser dan ook tijdig beroep ingesteld.
6.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het door eiser ingestelde bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor gelet op artikel 2.58, derde lid, van de Wet basisregistratie personen een termijn van vier weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 748,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.