In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia, eiseres, en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die in persoon procederen. De eiseres heeft bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2021 gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming van de gehuurde woonruimte te vorderen, omdat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichtingen. De gedaagden zijn niet verschenen op de zitting van 26 oktober 2021, ondanks dat zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat tussen Vestia en de gedaagden, met een huurprijs van € 625,91 per maand. Vestia heeft een huurachterstand van € 4.002,99 geconstateerd tot augustus 2021, die is opgelopen tot € 5.880,72 tot en met oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat deze huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na de uitspraak.
De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.382,22, inclusief achterstallige huur, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde is afgewezen.