In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021, heeft de besloten vennootschap Q-Park Operations Netherlands B.V. (hierna: Q-Park) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde]. De vordering betreft een bedrag van € 1.242,00, dat Q-Park stelt te vorderen wegens het niet naleven van parkeerovereenkomsten en de bijbehorende algemene voorwaarden. Q-Park heeft gesteld dat [gedaagde] op meerdere data in strijd met deze overeenkomsten heeft gehandeld door zonder geldig parkeerbewijs de parkeeraccommodatie te verlaten. Q-Park vordert daarnaast wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
In het incident heeft [gedaagde] verzocht om in vrijwaring dhr. [persoon A] op te roepen, die volgens [gedaagde] verantwoordelijk zou zijn voor de gedragingen die Q-Park haar verwijt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [persoon A] op de relevante data gebruik heeft gemaakt van haar auto en heeft erkend de garage treintje rijdend te hebben verlaten. Q-Park heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter over deze incidentele vordering.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] aan de voorwaarden voor oproeping in vrijwaring voldoet en heeft de vordering toegewezen. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar een rolzitting voor conclusie van repliek aan de zijde van Q-Park, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.