ECLI:NL:RBROT:2021:12979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9344869 \ CV EXPL 21 24144
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van een plaatsingsovereenkomst kinderopvang

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een kinderopvangorganisatie, en een gedaagde, een ouder van een kind dat gebruik maakte van de opvang. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 2.865,42, dat bestond uit onbetaalde ouderbijdragen en bijkomende kosten. De gedaagde had een plaatsingsovereenkomst gesloten met de eiseres, maar had zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, ondanks meerdere aanmaningen van de eiseres. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de verschuldigde hoofdsom van € 2.565,68 niet heeft betwist en heeft deze vordering toegewezen. Daarnaast is de wettelijke rente over het bedrag vanaf 1 juli 2020 toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 461,70. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiseres zijn vastgesteld op € 1.066,60. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9344869 \ CV EXPL 21-24144
uitspraak: 29 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te: [plaats 1] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 1 juli 2021,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te [plaats 2] ,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats 3] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] respectievelijk [gedaagde] .

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 22 juli 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een plaatsingsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst is het minderjarige kind van [gedaagde] op een van de door [eiseres] geëxploiteerde kinderopvanglocaties geplaatst.
2.2
[gedaagde] dient maandelijks een ouderbijdrage aan [eiseres] te betalen. Hiervoor heeft [eiseres] [gedaagde] maandelijks een factuur toegestuurd.
2.3
[gedaagde] heeft onderstaande facturen (gedeeltelijk) onbetaald gelaten:
Datum Bedrag Betaald Saldo
12/07/2019 € 1.563,56 € 1.277,16 € 286,40
12/09/2019 € 1563,56 € 0,00 € 1.563,56
12/11/2019 € 1563,56 € 1.242,00 € 321,56
13/12/2019 € 1.592,16 € 1.198,00
€ 394,16
Totaal € 2.565,68
2.4
[eiseres] heeft [gedaagde] in de periode december 2019 tot en met mei 2020 tot betaling gemaand.
2.5
[eiseres] heeft de plaatsingsovereenkomst per 31 januari 2020 beëindigd.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 2.865,42 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.865,42 vanaf 1 juli 2020 tot de dag van algehele betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] heeft -naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten- zakelijk weergegeven het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de op haar uit hoofde van de tussen partijen gesloten plaatsingsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting door, ondanks daartoe te zijn aangemaand, het restantbedrag van de onder 2.3 genoemde facturen onbetaald te laten. [eiseres] vordert op grond daarvan een bedrag van € 2.565,68 aan hoofdsom.
[eiseres] maakt op grond van artikel 6:119 BW aanspraak op de wettelijke rente die, berekend vanaf de dag van verzuim tot 24 juni 2021 € 88,04 bedraagt.
Verder vordert zij op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW een bedrag van € 461,70 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft een betalingsregeling voorgesteld van € 50,00 per maand. [eiseres] vond dit bedrag te laag en is daarom niet akkoord gegaan met het voorstel. [gedaagde] handhaaft haar eerder gedane voorstel. Vanaf maart 2022 kan het maandbedrag verhoogd worden en per september 2022 kan het bedrag mogelijk weer verhoogd worden.

5..De beoordeling

5.1
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsom van € 2.565,68 niet heeft betwist. Dit bedrag wordt toegewezen.
5.2
De wettelijke rente word als niet weersproken eveneens toegewezen
5.3
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt voor toewijzing in aanmerking, nu met het versturen van de brief van 21 februari 2020 is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96, zesde lid BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke zal worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 461,70 (incl. btw), dat jegens [gedaagde] redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze kosten reeds aan haar incassogemachtigde betaald heeft.
5.4
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] vastgesteld op € 630,60 aan verschotten (waarvan € 123,60 ziet op de dagvaardingskosten en € 507,00 op het griffierecht) en € 436,-- aan salaris voor de gemachtigde ( 2 punten van € 218,-- per punt);

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.865,42 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.403,72 vanaf 1 juli 2020 tot de dag van algehele betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 630,60 aan verschotten en € 436,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426