In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 februari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een kind, hierna te noemen [naam kind], in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de GI (Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond), en de pleegmoeder aanwezig waren. De pleegvader was niet verschenen. De moeder verzet zich tegen de verlenging van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om [naam kind] op te voeden. De GI heeft echter aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder en dat er meer duidelijkheid moet komen over het perspectief van [naam kind] door middel van een KSCD-onderzoek.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] door de moeder wordt uitgeoefend en dat [naam kind] momenteel bij pleegouders verblijft. De machtiging tot uithuisplaatsing is eerder verleend en verlengd, en de kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om deze machtiging opnieuw te verlengen in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De kinderrechter benadrukt dat het KSCD-onderzoek van belang is voor het bepalen van het perspectief van [naam kind], maar dat dit onderzoek nog niet is gestart. Ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, is de kinderrechter van mening dat dit niet voldoende is om [naam kind] terug te plaatsen.
De beslissing van de kinderrechter houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in de pleegzorgvoorziening wordt verlengd tot 8 april 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.