In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk opgelegd bij beschikking van 3 februari 2020 en liep tot 3 februari 2021. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft op 1 december 2020 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de duur van één jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van [naam kind] het gezag uitoefent en dat [naam kind] bij hem woont. Dit heeft geleid tot een vraag over de relatieve competentie van de rechtbank, aangezien de vader in het arrondissement van de rechtbank Overijssel woont.
De kinderrechter heeft echter geconstateerd dat alle belanghebbenden, waaronder de vader, hebben ingestemd met de behandeling van het verzoek door de rechtbank Rotterdam. Hierdoor heeft de rechtbank Rotterdam de bevoegdheid om het verzoek te behandelen. Na beoordeling van de ingediende stukken en het verzoek van de GI, heeft de kinderrechter geoordeeld dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft vervolgens besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen tot 3 februari 2022 en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 februari 2021. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking.