ECLI:NL:RBROT:2021:1303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
C/10/609751 / JE RK 20-3462
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in een pleegzorgvoorziening

Op 20 januari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4], in een pleegzorgvoorziening. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. M.P.G. Rietbergen, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De kinderrechter heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt en heeft bijzondere toegang verleend aan een medewerker van Stichting Mozaïk, die de moeder begeleidt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie van de moeder onstabiel en onvoorspelbaar is, met zorgen over de veiligheid en hygiëne van de woning. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld en er zijn zorgen over middelengebruik door de moeder en haar ex-partner. Ondanks dat de moeder stappen heeft gezet in de goede richting, zoals het aanvragen van een persoonlijkheidsonderzoek en het beëindigen van de relatie met haar ex-partner, is de kinderrechter van oordeel dat de moeder momenteel niet in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden.

De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 30 mei 2021, zodat deze gelijkloopt met de machtiging van het halfbroertje van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een pro forma zitting gepland op 15 april 2021. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 3 februari 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/609751 / JE RK 20-3462
Datum uitspraak: 20 januari 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2015 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen: [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2016 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen: [naam kind 2] ,

[naam kind 3] ,

geboren op [geboortedatum kind 3] 2017 te [geboorteplaats kind 3] , hierna te noemen: [naam kind 3] .

[naam kind 4] ,

geboren op [geboortedatum kind 4] 2019 te [geboorteplaats kind 4] , hierna te noemen: [naam kind 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan een medewerker van Stichting Mozaïk in zijn functie als begeleider van de moeder, [naam 1] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de verzoeken met bijlagen van de GI van 14 december 2020, ingekomen bij de griffie op 14 december 2020.
Op 20 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, ter zitting telefonisch gehoord en bijgestaan door haar advocaat
mr. M.P.G. Rietbergen,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 2] en [naam 3] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] verblijven bij een pleeggezin.
Bij beschikking van 10 juli 2020 zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 2 oktober 2021. De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 juli 2020 ook de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] in een voorziening voor pleegzorg tot 2 februari 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] te verlengen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek. De afgelopen periode is er naast pleegzorg en hulpverlening van Stichting Mozaïk een uitwijktraject van Enver ingezet. Gebleken is dat deze hulpverlening niet tot het gewenste resultaat leid. Daarnaast heeft de moeder de hulpverlening ook een aantal maanden geen toegang gegeven tot haar woning. Vanaf september 2020 heeft de moeder weer contact gezocht met de hulpverlening en heeft zij zich positiever ingezet. In november 2020 is gebleken dat er nog altijd sprake is van middelengebruik door de moeder. Daarnaast zegt zij afspraken met de hulpverlening en afspraken om met de kinderen te videobellen af. Er is sprake van een patroon waarbij de moeder stappen in de goede richting zet en veelvuldig verbetering belooft, maar niet in staat blijkt haar inzet vol te houden. Enerzijds is het positief om te horen dat de moeder een persoonlijkheidsonderzoek bij PSY-Q laat afnemen. Anderzijds is mede bepalend dat de aanvaardbare termijn vanwege de jonge leeftijd van de kinderen zes maanden is. Tevens zijn er zorgen over de relatie van de moeder met haar partner [naam 4] . Bij [naam 4] zijn er zorgen over middelengebruik. Daarnaast is er geen hulpverlening aanwezig en zijn er meerdere politiemutaties. [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] verblijven in een pleeggezin. Zij hebben baat bij de geboden structuur en ontwikkelen zich goed. Binnen de komende periode moet duidelijk worden of het perspectief van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] bij de moeder ligt.

De standpunten

De moeder stemt, mede bij monde van haar advocaat, niet in met het verzoek van de GI. De moeder wenst dat [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] weer bij haar komen wonen. De moeder heeft stappen gezet in de goede richting en zij heeft de geboden hulpverlening bij Circuit en Stichting Mozaïk aangenomen. De moeder heeft daarnaast een gezinsopname en een persoonlijkheidsonderzoek bij PSY-Q aangevraagd. Daarnaast gebruikt zij geen middelen meer en laat zij urinecontroles afnemen. De moeder begrijpt na een gesprek met de GI dat het niet in het belang van de kinderen is als haar ex-partner [naam 4] betrokken is bij het gezin. Zij heeft de relatie met [naam 4] beëindigd en hij heeft geen contact meer met de kinderen.
[naam 1] ondersteunt haar reeds een half jaar bij praktische zaken zoals het op orde krijgen van de woning en het financiële huishouden. De moeder heeft kort voor de zitting aangegeven dat zij de relatie met [naam 4] niet voortzet in het belang van de kinderen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De thuissituatie van de moeder is vooralsnog onstabiel en onvoorspelbaar voor [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] . Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid en hygiëne van de woning. Daarnaast zijn de kinderen getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en tussen de moeder en de ex-partner [naam 4] . Tevens is er in de thuissituatie van de moeder sprake van middelengebruik en is er bij de ex-partner [naam 4] sprake van veelvuldig contact met de politie. De moeder is ambivalent in het accepteren van hulpverlening. Enerzijds toont de moeder inzicht in de zorgen en heeft zij zich aangemeld bij PSY-Q voor een persoonlijkheidsonderzoek. Zij heeft de relatie met haar ex-partner [naam 4] verbroken om zich op de ontwikkeling van de kinderen en haar persoonlijke problematiek te richten. Anderzijds kwam de moeder tot voor kort de afspraken met de hulpverleners en de kinderen onvoldoende na en was de samenwerking wisselend. Tevens waren er tot voor kort altijd nog zorgen over het volhardende middelengebruik van de moeder. De moeder lijkt op dit moment nog niet in staat om een voldoende stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Het pleeggezin kan de noodzakelijke veiligheid, structuur en duidelijkheid wel bieden aan [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] . Met inachtneming van de aanvaardbare termijn van de kinderen is de kinderrechter van oordeel dat het wenselijk is om op korte termijn te bezien hoe het traject van de moeder bij PSY-Q verloopt en hoe het perspectief van alle kinderen eruit ziet. De kinderrechter verlengt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] zodat die gelijk loopt met de machtiging tot uithuisplaatsing van hun halfbroertje [naam 5] , te weten tot 30 mei 2021.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] in een voorziening voor pleegzorg tot 30 mei 2021, met aanhouding van het verzoek voor het overige;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
15 april 2021 pro forma;
bepaalt dat de GI en de belanghebbende op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI om
uiterlijk twee wekenvóór de hiervoor genoemde pro forma-datum aan de rechtbank een briefrapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021 door mr. R.H. de Vries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.