ECLI:NL:RBROT:2021:13091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
C/10/629430 / KG ZA 21-1030
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen ex-partners over het recht om in de huurwoning te blijven na beëindiging van de relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding tussen twee ex-partners die samen een huurwoning bewonen. De vrouw, eiseres in conventie, heeft de man, gedaagde in conventie, verzocht de woning te ontruimen na de beëindiging van hun affectieve relatie in juli 2021. De vrouw beroept zich op een samenlevingsovereenkomst die zij op 15 april 2021 hebben gesloten, waarin is bepaald dat de woning aan haar toekomt in het geval van beëindiging van de samenwoning. De man heeft echter verweer gevoerd en stelt dat er sprake is van een wilsgebrek bij het ondertekenen van de overeenkomst.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. De vrouw heeft gesteld dat zij nergens anders onderdak kan vinden, terwijl de man beweert dat hij tijdelijk bij zijn ouders verblijft. De rechter heeft vastgesteld dat de vrouw een groter belang heeft bij het gebruik van de woning, mede gezien de onhoudbare situatie die is ontstaan door de houding van de man. De man heeft de vrouw een onveilig gevoel gegeven door onder andere de kabels van de koelkast door te knippen en benzine in de berging te plaatsen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de man binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning moet ontruimen en dat hij zich moet uitschrijven op het huuradres. De vrouw is verplicht om de huur en vaste lasten te betalen vanaf het moment van ontruiming. De vorderingen van de man in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/629430 / KG ZA 21-1030
Vonnis in kort geding van 17 december 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. Cheung te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.J. van Meggelen te Spijkenisse.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 november 2021;
  • de 21 producties van de vrouw;
  • de akte houdende eis in reconventie;
  • de 4 producties van de man;
  • de mondelinge behandeling op 3 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Met ingang van 3 januari 2020 huren partijen, op basis van een huurovereenkomst waarin zij gezamenlijk als huurder worden aangeduid, van Stichting De Leeuw van Putten de woning gelegen aan de [adres] te Spijkenisse (hierna: de woning).
2.2.
Op 15 april 2021 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de samenlevingsovereenkomst, waarin de vrouw als M wordt aangeduid en de man als B, is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 4 - Beëindiging samenwoning
In het geval de samenwoning anders dan door overlijden van één der partners wordt beëindigd, dan geldt het volgende:
(…)
4. Indien de samenwoning word beëindigd behoort de gemeenschappelijke woning tot partij M.
5. Op grond van artikel 4.4 moet partij M. de kosten van eventueel verhuizing en/of borg mee financieren met partij B. De overdragende partij heeft het recht in de woning te blijven wonen tot partij een vergelijkbare woning gevonden heeft. Na verloop van deze termijn is de overdragende partij verplicht de woning met al het zijne en de zijnen te hebben verlaten en ontruimd.
(…)”
2.3.
In juli 2021 is de affectieve relatie tussen partijen geëindigd.
2.4.
Bij brief van 30 juli 2021 heeft de vrouw de man verzocht zich aan de samenlevingsovereenkomst te houden en heeft zij hem een termijn van drie maanden gegeven om een andere woning te vinden.
2.5.
Bij brief van 12 november 2021 heeft de advocaat van de vrouw de man verzocht binnen 14 dagen de woning te ontruimen, mee te werken aan een gedeeltelijke opzegging van de huurovereenkomst zodat uitsluitend de vrouw de huurovereenkomst kan voortzetten en zich te laten uitschrijven op het huuradres. De man heeft niet aan deze verzoeken voldaan.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de woning aan de [adres] te Spijkenisse met alle personen en zaken die zich vanwege de man daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de vrouw te stellen, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening;
II. te bepalen dat de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] te Spijkenisse door de man met ingang van 1 november 2021 niet langer wordt voortgezet, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen ingangsdatum;
III. de man te veroordelen om zich binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis te laten uitschrijven op het huuradres van de woning aan de [adres] te Spijkenisse, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom en maximum;
IV. de man te veroordelen in de kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert in reconventie:
I. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de woning aan de [adres] te Spijkenisse met alle personen en zaken die zich vanwege de vrouw daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de man te stellen, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening;
II. te bepalen dat de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] te Spijkenisse door de vrouw met ingang van 1 december 2021 niet langer wordt voortgezet en juist zal worden voortgezet door de man, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen ingangsdatum;
III. de vrouw te veroordelen om zich binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis te laten uitschrijven op het huuradres van de woning aan de [adres] te Spijkenisse, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom en maximum;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Nu de vorderingen van partijen over en weer gespiegeld zijn, worden de conventie en reconventie gezamenlijk behandeld.
5.2.
Voldoende gebleken is dat de verhouding tussen partijen, nadat de vrouw in juli 2021 aan de man te kennen heeft gegeven de affectieve relatie te beëindigen, zodanig verstoord is geraakt dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. Zij hebben dan ook beiden een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming van de woning en uitschrijving uit het adres van de woning door de andere partij.
5.3.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders en wettelijke medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Dit artikel kan analoog worden toegepast in deze zaak, waar partijen gezamenlijk contractueel huurder zijn van de woning. Bij de vraag welke partij de woning dient te ontruimen en te verlaten, gaat het dus om een belangenafweging waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
5.4.
De vrouw doet een beroep op de samenlevingsovereenkomst van 15 april 2021.
De man heeft erkend dat hij de overeenkomst heeft getekend, maar voert daarbij aan dat er sprake is van een wilsgebrek. Hij heeft de overeenkomst namelijk ondertekend omdat de vrouw dreigde dat zij anders de relatie zou verbreken. De vrouw heeft daar ter zitting niet echt op gereageerd. Onder die omstandigheid wordt de samenlevingsovereenkomst bij de beoordeling van de vorderingen buiten beschouwing gelaten.
5.5.
Volgens de vrouw kan zij nergens anders onderdak vinden, terwijl de man om de dag bij zijn ouders verblijft. De man betwist dat en voert aan dat hij in de afgelopen periode slechts een week bij zijn ouders op de bank heeft geslapen omdat hij ziek was en dat het juist de vrouw is die regelmatig elders verblijft. De vrouw heeft dat weersproken en toegelicht dat zij onregelmatig in de woning is vanwege haar werk in de gehandicaptenzorg. Van beide kanten ontbreekt iedere onderbouwing.
In aanmerking wordt genomen dat de vrouw ter zitting heeft gesteld dat zij op 15-jarige leeftijd uit huis is geplaatst en niet bij haar ouders kan verblijven, wat door de man niet is betwist. Gelet daarop en op de verklaring van de man dat hij een week bij zijn ouders is geweest om door hen te worden verzorgd bij ziekte, terwijl niet concreet door de man is gesteld waar de vrouw terecht zou kunnen, is aannemelijk dat de man na het verlaten van de woning sneller (tijdelijk) onderdak zal vinden dan de vrouw.
5.6.
Ter zitting is gebleken dat voor de woning een inkomensvoorwaarde geldt en dat bij aanvang van de huurovereenkomst in januari 2020 het inkomen van beide partijen nodig was om daaraan te voldoen. Inmiddels is het loon van partijen gestegen. Iedere partij stelt zich op het standpunt de huurlasten zelfstandig te kunnen dragen, wat door de andere partij niet wordt bestreden, zodat daarvan wordt uitgegaan. Duidelijk is dat de verhuurder geen andere woning beschikbaar heeft voor één van partijen. Naar het zich laat aanzien, is het inkomen van de man hoger dan dat van de vrouw. Verondersteld wordt dat de man daarmee makkelijker een huurwoning zal kunnen vinden in de particuliere sector dan de vrouw.
5.7.
De vrouw heeft onweersproken gelaten gesteld dat zij in Spijkenisse werkt, waar de woning zich bevindt, terwijl de man in Zevenhuizen werkt.
5.8.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de situatie in de woning met name onhoudbaar is geworden door de houding en handelwijze van de man. De vrouw heeft de relatie beëindigd en de man kan dat moeilijk accepteren. De vrouw verwijt de man dat hij haar met zijn gedrag een onveilig gevoel geeft. De man heeft de meeste door de vrouw gestelde gedragingen ontkend. Hij erkent echter dat hij, omdat hij van mening was dat de vrouw niet bijdroeg aan de kosten van de huishouding – wat de vrouw overigens met stukken gemotiveerd heeft betwist – de kabels van de koelkast heeft doorgeknipt zodat de vrouw daar geen gebruik van kon maken en ervoor heeft gezorgd dat de vrouw geen toegang had tot TV en internet. Ook had hij op een gegeven moment drie jerrycans met benzine in de berging geplaatst. Voorstelbaar is dat dit de vrouw een onveilig gevoel gaf.
5.9.
Op basis van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat het belang van de vrouw bij het uitsluitend gebruik van de woning zwaarder weegt. Dat betekent wel dat de vrouw de volledige huurverplichting en vaste lasten op zich moet gaan nemen. De vordering in conventie onder I. wordt toegewezen in die zin dat de man wordt veroordeeld om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis de woning met alle personen en zaken die zich vanwege de man daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de vrouw te stellen, onder de voorwaarde dat de vrouw de volledige huur en de vaste lasten met betrekking tot de woning vanaf het moment van de ontruiming betaalt. De hiervoor in 5.9. beschreven situatie is aanleiding om de man geen langere ontruimingstermijn te gunnen.
5.10.
Daarmee samenhangend wordt de man tevens veroordeeld om zich binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis uit te laten schrijven op het adres van de woning. De gevorderde dwangsom wordt beperkt op de wijze als in de beslissing is bepaald.
5.11.
De vorderingen in reconventie onder I. en III. liggen daarmee voor afwijzing gereed.
5.12.
De conventionele en reconventionele vorderingen onder II. hebben een declaratoir karakten en kunnen reeds om die reden niet in kort geding worden toegewezen.
5.13.
Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt de man om, binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis, de woning aan de [adres] te Spijkenisse met alle personen en zaken die zich vanwege de man daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de vrouw te stellen, onder de voorwaarde dat de vrouw de huurverplichting en de vaste lasten met betrekking tot de woning betaalt vanaf het moment van de ontruiming door de man;
6.2.
veroordeelt de man om zich binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis uit te laten schrijven op het adres van de woning aan de [adres] te Spijkenisse;
6.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 50,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.2. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af;
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021.
2091 / 2009