ECLI:NL:RBROT:2021:13128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
C/10/608915 / HA ZA 20-1141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onbetaalde facturen en terugbetaling van te veel betaalde bedragen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021, ging het om een geschil tussen [bedrijf A] en EUROPOORT INDUSTRIE DIENSTEN B.V. (EID) over onbetaalde facturen. EID had op verschillende facturen te veel kosten in rekening gebracht bij [bedrijf A]. De rechtbank oordeelde dat EID gehouden was tot het verstrekken van creditfacturen ter waarde van € 37.280,02, omdat zij te veel had gefactureerd. Daarnaast moest EID € 54.078,50 terugbetalen aan [bedrijf A], wat het totaalbedrag aan te veel betaalde bedragen betrof. De rechtbank wees ook wettelijke handelsrente toe over dit bedrag vanaf 25 mei 2021. EID had eerder een vordering in reconventie ingesteld, maar deze werd afgewezen omdat [bedrijf A] al aan haar verplichtingen had voldaan. De rechtbank veroordeelde EID in de proceskosten van [bedrijf A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/608915 / HA ZA 20-1141
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van
[bedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.J. Werner te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPOORT INDUSTRIE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis.
Partijen zullen hierna [bedrijf A] en EID genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 juli 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte uitlaten van 1 september 2021 van [bedrijf A] ;
  • de akte houdende uitlaten van 1 september 2021 van EID;
  • de antwoordakte van 29 september 2021 van [bedrijf A] ;
  • de antwoordakte van 29 september 2021 van EID.
1.2.
Met betrekking tot de akte houdende uitlaten van 1 september 2021 van EID geldt dat de rechtbank geen kennis neemt van de stellingen van EID in die akte die het debat trachten te heropenen, nu dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank blijft bij haar beslissing onder 4.39 van het tussenvonnis van 7 juli 2021 (hierna: het tussenvonnis), waarin is benadrukt dat het niet de bedoeling is dat partijen het debat over de in het tussenvonnis besproken punten heropenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de openstaande facturen van EID deels wel en deels niet door [bedrijf A] verschuldigd zijn. Nu het voor de rechtbank onduidelijk was over welke bedragen partijen per factuur in geschil waren en het dus niet goed mogelijk was om te berekenen welk bedrag [bedrijf A] nog aan EID zal moeten betalen, zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door hen gevorderde bedragen.
2.2.
De facturen worden hierna (al dan niet afzonderlijk) besproken.
Ad a): facturen [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3]
2.3.
Over deze facturen heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat EID te veel uren (bovenop de daadwerkelijk gewerkte uren) in rekening heeft gebracht.
Factuur [factuurnummer 1]
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat EID in factuur [factuurnummer 1] een bedrag van € 152,25 (€ 50,75 x 3) te veel in rekening heeft gebracht, zodat dit vaststaat.
Factuur [factuurnummer 2]
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat EID in deze factuur vier uur te veel aan arbeid in rekening heeft gebracht. Volgens EID bedraagt het te veel in rekening gebrachte bedrag € 448,13. [bedrijf A] heeft initieel gesteld dat EID een bedrag van € 406,00 te veel in rekening heeft gebracht, maar zij heeft bij antwoordakte erkend dat het gaat om een bedrag van € 460,81. Het bedrag van € 460,81 komt terug op het kosten-/urenoverzicht dat als bijlage bij factuur [factuurnummer 2] is gevoegd en als productie 21 is ingediend door EID. Het bedrag is onderaan het overzicht handmatig geschreven. Tegen deze achtergrond en wegens het ontbreken van andere aanknopingspunten gaat de rechtbank uit van de juistheid van het bedrag van € 460,81, zijnde het bedrag dat EID op deze factuur te veel in rekening heeft gebracht.
Factuur [factuurnummer 3]
2.6.
Ook hier is niet in geschil dat EID in deze factuur vier uur te veel aan arbeid in rekening heeft gebracht. EID meent dat het te veel in rekening gebrachte een bedrag van € 406,00 vertegenwoordigt. [bedrijf A] heeft initieel gesteld dat het gaat om een bedrag van € 454,22, maar bij antwoordakte heeft zij een bedrag van € 448,13 erkend. Het door [bedrijf A] erkende bedrag komt terug op het kosten-/urenoverzicht dat als bijlage bij factuur [factuurnummer 3] is gevoegd en als productie 21 door EID is ingediend. Het bedrag is onderaan het overzicht handmatig geschreven. Tegen deze achtergrond en wegens het ontbreken van andere aanknopingspunten gaat de rechtbank uit van de juistheid van het bedrag van € 448,13, zijnde het bedrag dat EID op deze factuur te veel in rekening heeft gebracht.
Ad b) facturen [factuurnummer 4] , [factuurnummer 5] , [factuurnummer 6] , [factuurnummer 7] , [factuurnummer 8] en [factuurnummer 9]
Facturen [factuurnummer 4] , [factuurnummer 5] , [factuurnummer 7] , [factuurnummer 8] en [factuurnummer 9]
2.7.
Over deze facturen heeft de rechtbank geoordeeld dat deze volledig door [bedrijf A] aan EID dienen te worden betaald.
Factuur [factuurnummer 6]
2.8.
EID heeft bij akte aangevoerd dat dezelfde beslissing dient te gelden voor de factuur met nummer [factuurnummer 6] (van een bedrag van € 3.529,48), maar dat de rechtbank deze factuur vermoedelijk per abuis niet in het tussenvonnis heeft genoemd. Overwogen wordt dat EID terecht heeft opgemerkt dat ook ten aanzien van factuur [factuurnummer 6] , in lijn met hetgeen de rechtbank in 4.14 t/m 4.19 heeft overwogen, geldt dat deze factuur door [bedrijf A] verschuldigd is. Volgens de stukken van partijen ziet factuur [factuurnummer 6] immers ook op de vraag of EID het tarief van een machinist in rekening mocht brengen. Hierover heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat het in rekening brengen van een tarief voor een machinist door EID gerechtvaardigd is.
Ad c): facturen [factuurnummer 10] , [factuurnummer 11] , [factuurnummer 12] en [factuurnummer 13]
Factuur [factuurnummer 10]
2.9.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat deze dient te worden gecrediteerd voor zover deze ziet op de voorbereidende werkzaamheden. EID heeft bij akte aangegeven dat de voorbereidende werkzaamheden een bedrag van € 1.178,77 vertegenwoordigen, maar dat [bedrijf A] akkoord heeft gegeven voor een bedrag van € 1.169,00. Bij antwoordakte heeft [bedrijf A] het bedrag van € 1.178,77 erkend. Als vaststaand kan derhalve worden aangenomen dat met betrekking tot factuur [factuurnummer 10] een bedrag van € 1.178,77 te veel in rekening is gebracht. Dat [bedrijf A] een lager bedrag had geaccordeerd maakt dit niet anders, vast staat immers dat de voorbereidende werkzaamheden in de factuur zijn begroot op € 1.178,77.
Factuur [factuurnummer 11]
2.10.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf A] geen recht op creditering toekomt.
Factuur [factuurnummer 12]
2.11.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf A] slechts de brandstofkosten aan EID verschuldigd is. De overige kosten is [bedrijf A] niet verschuldigd. Het totaalbedrag van de factuur is € 7.256,65. Volgens EID bedragen de brandstofkosten in totaal € 1.885,54. [bedrijf A] heeft dit bedrag bij antwoordakte erkend, zodat dit vaststaat. Dit betekent dat EID een bedrag van € 5.371,11 (€ 7.256,65 - € 1.885,54) aan overige kosten te veel in rekening heeft gebracht.
Factuur [factuurnummer 13]
2.12.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf A] de door EID in rekening gebrachte kosten aan EID dient te voldoen.
Ad d) de facturen [factuurnummer 14] , [factuurnummer 15] en [factuurnummer 16]
Factuur [factuurnummer 14]
2.13.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf A] de kosten voor aan- en afvoer niet aan EID verschuldigd is. Partijen zijn het erover eens dat deze kostenpost ziet op een bedrag van € 606,55, zodat dit vaststaat. Voornoemd bedrag is te veel door EID in rekening gebracht.
Factuur [factuurnummer 15]
2.14.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf A] de kosten voor huur niet aan EID verschuldigd is. Partijen zijn het erover eens dat de huurkosten in totaal € 27.600,00 bedragen, zodat dit vaststaat. EID heeft voornoemd bedrag te veel in rekening gebracht bij [bedrijf A] .
Factuur [factuurnummer 16]
2.15.
Over deze factuur heeft de rechtbank geoordeeld dat [bedrijf A] de kosten die EID heeft gemaakt voor de reparatie van de
bobcatniet aan EID verschuldigd is. EID heeft aangevoerd dat de reparatiekosten € 800,00 bedragen. [bedrijf A] heeft betwist dat EID slechts een bedrag van € 800,00 te veel in rekening heeft gebracht. Volgens [bedrijf A] zijn ook de kosten voor de aan- en afvoer van de
bobcat(€ 500,00) en voor arbeid van de machinist (€ 162,40) te veel in rekening gebracht. De rechtbank is van oordeel dat, in lijn met hetgeen is overwogen in het tussenvonnis onder 4.33, niet valt in te zien dat EID de kosten van aan- en afvoer en arbeidskosten bij [bedrijf A] in rekening mocht brengen, nu deze kosten - zoals [bedrijf A] terecht heeft gesteld - geen verband houden met de huur van de
bobcatmaar met de schade aan de
bobcat. Tegen deze achtergrond dient te worden uitgegaan van de juistheid van het bedrag dat [bedrijf A] noemt en heeft EID een bedrag van € 1.462,40 (€ 800,00 + € 500,00 + € 162,40) te veel in rekening gebracht.
Conclusie
2.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat EID in totaal een bedrag van € 37.280,02 te veel bij [bedrijf A] in rekening heeft gebracht:
Factuurnummer
[factuurnummer 1] € 152,25
[factuurnummer 2] € 460,81
[factuurnummer 3] € 448,13
[factuurnummer 10] € 1.178,77
[factuurnummer 12] € 5.371,11
[factuurnummer 14] € 606,55
[factuurnummer 15] € 27.600,00
[factuurnummer 16] € 1.462,40 +
Totaal € 37.280,02
2.17.
Dit betekent dat EID is gehouden tot het verstrekken van creditfacturen tot een bedrag van in totaal € 37.280,02 met inachtneming van het onder 2.16 vermelde overzicht. De vordering van [bedrijf A] zoals weergegeven onder 3.1 sub b van het tussenvonnis wordt derhalve toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
2.18.
[bedrijf A] heeft gevorderd een dwangsom te verbinden aan de veroordeling van EID tot het verstrekken van creditfacturen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het toewijzen van een dwangsom. Een dwangsom is een prikkel tot nakoming. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat EID het onderhavige vonnis nakomt en de creditfacturen verstrekt voor het door de rechtbank bepaalde bedrag.
2.19.
Voor de vordering in conventie sub c geldt het volgende. De oorspronkelijke hoofdsom van EID was € 206.741,53. [bedrijf A] heeft in oktober 2020 drie betalingen verricht van in totaal € 150.619,96 (zie 2.9 tussenvonnis). Voorts heeft EID in oktober 2020 twee creditfacturen aan [bedrijf A] gestuurd van in totaal € 1.246,05 (zie 2.10 tussenvonnis).
2.20.
De openstaande hoofdsom bedroeg per 30 oktober 2020 dus nog € 54.874,92. Na beslaglegging heeft [bedrijf A] op 5 februari 2021 een bedrag van € 71.673,00 aan EID betaald om het beslag te kunnen opheffen. Dit betekent dat [bedrijf A] op dat moment een bedrag van € 16.798,08 te veel aan EID heeft betaald.
2.21.
Uit het voorgaande is gebleken dat EID voorts een bedrag van € 37.280,02 te veel rekening heeft gebracht aan [bedrijf A] , zodat [bedrijf A] in totaal een bedrag van € 54.078,50 (€ 16.798,08 + € 37.280,02) aan EID te veel heeft betaald. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat, indien het bedrag dat door [bedrijf A] aan EID verschuldigd is, lager is dan het bedrag waarvoor beslag is gelegd, het beslag voor het meerdere onrechtmatig is gelegd en dat EID in dat geval het door [bedrijf A] te veel betaalde bedrag aan [bedrijf A] zal moeten vergoeden. Deze situatie doet zich hier voor, zodat EID is gehouden tot (terug)betaling van het bedrag van € 54.078,50 aan [bedrijf A] . Hierover zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 25 mei 2021 (datum eisvermeerdering).
2.22.
Voor de vordering in reconventie geldt dat uit het voorgaande reeds volgt dat de vordering van EID op 5 februari 2021 volledig door [bedrijf A] was voldaan. Dit leidt ertoe dat de in reconventie (zie 3.3 sub a tussenvonnis) gevorderde veroordeling van [bedrijf A] tot betaling van een bedrag van € 86.644,70 ter zake de onbetaald gelaten facturen niet toewijsbaar is.
2.23.
Nu EID tot 5 februari 2021 nog wel een bedrag van € 17.594,50 van [bedrijf A] te vorderen had (€ 71.673,00 - € 54.078,50), maakt EID aanspraak op de (niet weersproken) wettelijke handelsrente over dit bedrag, berekend vanaf 30 oktober 2020 tot 5 februari 2021. De rechtbank heeft bij de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente in aanmerking genomen dat de laatste factuur van EID dateert van 28 augustus 2020, dat de overeengekomen betalingstermijn tussen partijen 60 dagen is en dat [bedrijf A] (vóór 5 februari 2021) op 30 oktober 2020 de laatste betaling aan EID heeft verricht (zie 2.9 tussenvonnis). De wettelijke handelsrente bedraagt in totaal € 381,11.
2.24.
EID heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft een bedrag van € 2.808,71 gevorderd. Nu voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zijn de buitengerechtelijke incassokosten – conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit – toewijsbaar tot een bedrag van € 950,95.
2.25.
Dit houdt in dat [bedrijf A] aan EID een bedrag verschuldigd is van € 1.332,06 (€ 381,11 aan wettelijke handelsrente en € 950,95 aan buitengerechtelijke kosten). De vordering van EID zal in zoverre worden toegewezen.
2.26.
EID zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf A] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
2.785,00(2,5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.528,99
2.27.
De kosten aan de zijde van [bedrijf A] in reconventie worden begroot op € 563,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
2.28.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt EID om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis creditfacturen aan [bedrijf A] te verstrekken overeenkomstig het onderstaande overzicht:
Factuurnummer
[factuurnummer 1] € 152,25
[factuurnummer 2] € 460,81
[factuurnummer 3] € 448,13
[factuurnummer 10] € 1.178,77
[factuurnummer 12] € 5.371,11
[factuurnummer 14] € 606,55
[factuurnummer 15] € 27.600,00
[factuurnummer 16] € 1.462,40 +
Totaal € 37.280,02
3.2.
veroordeelt EID om aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 54.078,50 (vierenvijftig duizendachtenzeventig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 25 mei 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt EID in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf A] tot op heden begroot op € 3.528,99;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
veroordeelt [bedrijf A] om aan EID te betalen een bedrag van € 1.332,06 (éénduizenddriehonderdtweeëndertig euro en zes eurocent) aan wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW en buitengerechtelijke kosten;
3.6.
veroordeelt EID in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf A] tot op heden begroot op € 563,00;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
3.8.
veroordeelt EID in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat EID niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de (kosten)veroordelingen in 3.1, 3.2, 3.3, 3.5, 3.6 en 3.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
3085/1573