ECLI:NL:RBROT:2021:13133

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/10/612052 / HA ZA 21-67
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bindend advies en toepassing van artikel 7:904 lid 2 BW in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eisers, [eiseres 1] en [eiseres 2], een partiële vernietiging van een bindend advies hebben ingeroepen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat het bindend advies gebreken vertoonde, wat aanleiding gaf tot de huidige procedure. De rechtbank heeft op basis van artikel 7:904 lid 2 BW een beslissing genomen ter vervanging van het vernietigde deel van het bindend advies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mediator, die eerder door partijen was ingeschakeld, zijn taak op dit punt had neergelegd en dat de gesloten overeenkomst niet langer de mogelijkheid bood dat een ander dan de rechter een beslissing zou nemen. De subsidiaire vordering van de eisers om de mediator als bindend adviseur te laten optreden, is afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat er geen rente over de koopsom verschuldigd is, omdat partijen geen rente hadden afgesproken en de eisers geen aanspraak konden maken op rente vanwege hun eigen vertraging in de uitvoering van de overeenkomst. De eisers zijn als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 4.451,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/612052 / HA ZA 21-67
Vonnis van 10 november 2021
in de zaak van

1..[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats eiseres] ,
2. [eiseres 2]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
2. [gedaagde 2]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.J.G. Timmermans te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] , [eiseres 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd. [eiseres 1] en [eiseres 2] worden gezamenlijk aangeduid als
[eiseres 1] c.s., [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als [gedaagde 1] c.s.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 augustus 2021 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [eiseres 1] c.s.;
  • de antwoordakte van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De nadere beoordeling

2.1.
Begrippen waaraan een specifieke betekenis is toegekend in het tussenvonnis, hebben die betekenis ook in dit vonnis.
2.2.
In het tussenvonnis is – voor zover nu van belang – geoordeeld dat het door de deskundige uitgebrachte bindende advies twee gebreken had: de toekenning van rente over de te betalen koopsom voor de aandelen is een ontoelaatbare verrassingsbeslissing en de beslissing tot toekenning van die rente is niet gemotiveerd. Daarmee hebben [gedaagde 1] c.s. terecht de partiële vernietiging van het bindend advies ingeroepen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten of zij willen dat de rechtbank een beslissing als bedoeld in artikel 7:904 lid 2 BW neemt.
2.3.
[eiseres 1] c.s. hebben in hun akte na tussenvonnis hun eis gewijzigd. Zij hebben aan hun vorderingen (zoals weergegeven in het tussenvonnis onder 4.1) een subsidiaire en meer subsidiaire vordering toegevoegd. Die vorderingen luiden dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“b. (subsidiair) [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [zal veroordelen] tot nakoming van de Mediationovereenkomst / Spoorboekje door te gehengen en te gedogen dat de mediator conform zijn opdracht bij wege van bindend advies in hoogste ressort en met uitsluiting van de overheidsrechter een oordeel geeft of, en uit welke hoofde [gedaagde 1] c.s. een (rente)vergoeding aan [eiseres 1] c.s. verschuldigd is en de omvang daarvan te bepalen;
c. (meer subsidiair) [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (hoofdelijk) zal veroordelen tot betaling van een door [de] rechtbank te bepalen redelijke (rente)vergoeding, vanaf 1 april 2017 tot een door uw rechtbank te bepalen moment, en wel op de voet van een op grond [van] artikel 7:904 lid 2 BW te geven vervangend oordeel over het vernietigde deel van het bindend advies, en met inachtneming van de bepalingen in de mediationovereenkomst /spoorboekje.”
2.4.
Aan hun subsidiaire vordering leggen [eiseres 1] c.s. de stelling ten grondslag dat artikel 3 en 12 van het spoorboekje voorzien in de wijze waarop een vernietigd bindend advies moet worden vervangen, namelijk doordat de mediator als bindend adviseur optreedt. Het heeft daarom de voorkeur van [eiseres 1] c.s. dat de mediator als bindend adviseur zal beslissen over de vraag hoe om te gaan met de gevolgen van de partiële vernietiging van het bindend advies. Als de rechtbank daartoe niet zou overgaan, dan willen [eiseres 1] c.s. dat de rechtbank een vervangende beslissing neemt.
2.5.
[gedaagde 1] c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eiseres 1] c.s. Volgens hen voorziet het spoorboekje er niet in dat de mediator zal beslissen over de gevolgen van een vernietiging van het bindend advies. Verder wijzen zij erop dat de mediator in 2019 zijn opdracht heeft neergelegd. Ten slotte voeren [eiseres 1] c.s. aan dat in het bindend advies staat dat de mediator de deskundige heeft geholpen bij de redactie van het bindend advies en betogen dat de mediator daarmee niet langer onbevangen in deze zaak staat. Daarom dient de rechtbank volgens [gedaagde 1] c.s. een vervangende beslissing te nemen.
2.6.
De rechtbank zal in het midden laten of het spoorboekje erin voorzag dat de mediator als bindend adviseur kon beslissen over de vervanging van het partieel vernietigde bindende advies. Al vóór deze procedure heeft de mediator zich onttrokken aan de zaak voor zover het gaat om het geven van een bindend advies over de rente dan wel het beantwoorden van de vraag of hij daartoe bevoegd was (productie 9 bij dagvaarding). Daarmee biedt het spoorboekje in ieder geval niet langer de mogelijkheid dat een ander dan de rechter een beslissing neemt ter vervanging van het vernietigde deel van het bindend advies. De subsidiaire vordering van [eiseres 1] c.s. zal dus worden afgewezen. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. De mediator heeft zijn taak op dit punt neergelegd omdat zijn onpartijdigheid ter discussie was komen te staan. Omdat uit het bindend advies blijkt dat de mediator heeft meegewerkt aan de redactie van het bindend advies, is zowel die twijfel als de beslissing van de mediator om zich op dit punt te onttrekken, te respecteren.
2.7.
Overeenkomstig de meer subsidiaire vordering van [eiseres 1] c.s. en het verzoek van [gedaagde 1] c.s. zal de rechtbank dus zelf voorzien in de gevolgen van de partiële vernietiging. De rechtbank zal bepalen dat er geen rente over de koopsom verschuldigd is. Partijen zijn overeengekomen dat de mediator de waarde van de aandelen zou bepalen per 1 april 2017 en dat de mediator zou beslissen over een aantal andere geschilpunten. Dat moest leiden tot een te betalen koopprijs voor de aandelen. De deskundige heeft die opdracht uitgevoerd en dat heeft geleid tot een koopsom. Tussen partijen is geen rente afgesproken en [eiseres 1] c.s. hebben voorafgaand aan het bindend advies daar nooit om gevraagd. De rechtbank is ook niet bereid om rente toe te kennen als sanctie op de grond dat [gedaagde 1] c.s. de totstandkoming van het bindend advies hebben vertraagd. Dat zou neerkomen op het alsnog opleggen van een sanctie waarvoor niet was gewaarschuwd en die destijds redelijkerwijs niet voorzienbaar was.
2.8.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank over de verschuldigdheid van rente in de periode na het uitbrengen van het bindend advies nog het volgende. Nadat het advies is uitgebracht, hebben [eiseres 1] c.s. de levering van de aandelen en daarmee de betaling van de koopsom met meer dan een jaar vertraagd door te eisen dat niet alleen de koopsom, maar ook de rente betaald zou worden. Zij lieten die eis eerst vallen nadat zij het kort geding hadden verloren. Gedurende deze periode kunnen zij om die reden geen aanspraak maken op rente. In het najaar van 2019 is er vervolgens weer enige vertraging ontstaan door de discussie over de finale kwijting voor de rente. Aan deze (beperkte) vertraging zal de rechtbank geen consequenties verbinden omdat [gedaagde 1] c.s. op het punt of in het bindend advies terecht rente was toegekend, in het gelijk zijn gesteld. Dat zij niet hebben ingestemd met de wens van [eiseres 1] c.s. om de rentediscussie buiten de finale kwijting uit de leveringsakte te houden, leidt daarom (ook gezien de door [eiseres 1] c.s. zelf veroorzaakte veel grotere vertraging na de totstandkoming van het bindend advies) niet tot verzuim aan hun kant.
2.9.
[eiseres 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1] c.s. Deze worden als volgt begroot:
2.10.
De door [gedaagde 1] c.s. gevraagde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.11.
De door [gedaagde 1] c.s. verzochte wettelijke rente over de proceskostenveroordeling en de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna bepaald.

3..De beslissing

De rechtbank
a. bepaalt op grond van artikel 7:904 lid 2 BW dat over de koopsom voor de aandelen geen rente verschuldigd is;
b. wijst de vorderingen van [eiseres 1] c.s. af;
c. veroordeelt [eiseres 1] c.s. in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., tot op heden begroot op € 4.451,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
d. veroordeelt [eiseres 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
e. verklaart dit vonnis, voor zover het de kostenveroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.
1876/32