ECLI:NL:RBROT:2021:13159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
10/215827-21 / TUL VV: 10/071780-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit met verwerping van noodweer(exces)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte had op 10 augustus 2021 in Rotterdam met een vuurwapen geschoten in de richting van een slachtoffer, wat leidde tot een eendaadse samenloop van feiten. De rechtbank heeft het opzetverweer van de verdachte verworpen, evenals het beroep op noodweer en noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde, aangezien hij met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer schoot, ondanks de chaotische omstandigheden. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, evenals de beschadiging van een gebouw en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week gelast. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad en een rapport van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/215827-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/071780-21
Datum uitspraak: 19 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. B.V. Rafaela, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10/071780-21.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Bepleit is om de verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Aangevoerd is dat uit de camerabeelden en het feit dat de verdachte heeft geschoten weliswaar blijkt dat de verdachte in de gelegenheid was om het slachtoffer te doden, maar dat zijn opzet daar niet op was gericht, ook niet in voorwaardelijke zin.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte één keer en van korte afstand met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. Op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van het schietincident heeft de rechtbank waargenomen dat de situatie ter plaatse chaotisch was met meerdere druk bewegende personen ter plaatse, terwijl de verdachte achter het slachtoffer aangaat en vervolgens met zijn vuurwapen duidelijk richt in diens richting en het vuurwapen dan afvuurt. Deze gedraging van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op en geschikt voor het doden van het slachtoffer. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat de verdachte met dat opzet heeft gehandeld. De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde feit, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 10 augustus 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [naam slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 10 augustus 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw, te weten een woning gelegen aan de [adres delict] ,
die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of Woonstad
Rotterdam, toebehoorde, heeft beschadigd ;
3
hij op 10 augustus 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet,
en
(bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie II of Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º van die wet, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit en de verdachte

Noodweer(exces)
Bepleit is dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het onder 1 tenlastegelegde feit. De raadsvrouw verwijst daarbij naar een uitspraak van 24 december 2019 van het Gerechtshof Den Bosch, parketnummer 20-002078-16.
Aangevoerd is dat de verdachte is bedreigd door [naam slachtoffer 1] , die onder zijn trui -dus niet zichtbaar voor getuigen- een wapen bij zich droeg en tegen de verdachte heeft gezegd dat hij hem daarmee door zijn hoofd zou gaan schieten. Op dat moment vreesde de verdachte voor zijn leven en raakte hij in een zodanige gemoedstoestand dat hij ter verdediging van zichzelf ook zijn wapen heeft getrokken. [naam slachtoffer 1] zou het wapen vervolgens hebben overgedragen aan een jongen in een bodywarmer -die ook op de camerabeelden te zien is- om te voorkomen dat de politie het wapen bij hem zou aantreffen.
Beoordeling
Uit de getoonde camerabeelden blijkt dat de verdachte in de richting van het slachtoffer heeft geschoten op het moment dat het slachtoffer zich al had omgedraaid en van hem weg liep. Voor de aannemelijkheid van de door de verdachte geschetste feitelijke toedracht is in het strafdossier geen steun te vinden. De verklaring van de verdachte acht de rechtbank daarom onvoldoende geloofwaardig en onvoldoende betrouwbaar om op grond daarvan aannemelijk te achten dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Conclusie
Het beroep op noodweer slaagt niet. Het beroep op noodweerexces kan - vanwege het ontbreken van een noodweersituatie - evenmin slagen. De verdachte is strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van 1 en 2:
poging tot doodslag en opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
3.
De eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen, dat hij bij zich droeg, een kogel af te vuren in de richting van aangever. Door zijn handelen heeft de verdachte geprobeerd om een einde te maken aan het leven van aangever. Bovendien vond het feit plaats op klaarlichte dag en op de openbare weg, in het bijzijn van veel omstanders, zowel volwassenen als kinderen, die zich onveilig hebben gevoeld en in paniek zijn weggerend.
De kogel heeft aangever gemist en is ingeslagen in een nabijgelegen woning, waardoor dit gebouw beschadigd is geraakt. Dat er geen slachtoffers zijn gevallen is een wonder en niet te danken aan het handelen van de verdachte. Hieruit blijkt eens te meer dat het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor de veiligheid van personen. Het gemak waarmee de verdachte over straat gaat met een vuurwapen op zak is zorgelijk en zeer gevaarlijk te noemen. Vanwege de gevaarzetting, maar ook de overlast van het gebruik van vuurwapens, dient tegen het voorhanden hebben ervan streng te worden opgetreden.
6.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten.
6.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 mei 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft geen medewerking verleend aan het tot stand komen van een advies.
Het patroon van gewelddadig gedrag wordt toegeschreven aan een combinatie van problematiek, zoals zijn verstandelijke beperking, gedragsproblematiek, middelengebruik en een onvoldoende responsieve houding ten opzichte van interventies gericht op gedragsverandering en risicobeperking. Zowel het risico op herhaling als het risico op letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en het (aantoonbaar) meewerken aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding. Daarbij wordt opgemerkt dat het op dit moment ten zeerste de vraag is of de binnen een reclasseringstoezicht beschikbare kaders voldoende structuur zullen bieden om de verdachte tot (medewerking aan) gedragsverandering te kunnen bewegen.
Mocht de rechtbank de geadviseerde voorwaarden niet toereikend achten, dan wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijk straf op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van met name het eerste feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op het hoge recidiverisico en omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank - anders dan door de raadsvrouw bepleit - een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7..Vordering tenuitvoerlegging

7.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 mei 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van een mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 (een) week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 12 juni 2021.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Beoordeling
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55, 57, 287 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (een) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een van de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden binnen de hem opgelegde termijn bij Reclassering Nederland te Rotterdam, Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, en blijft zich hierna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen voor zijn gedrag middels een op agressie en/of op de combinatie van agressie en middelengebruik gericht ambulant behandeltraject, te bepalen door Reclassering Nederland. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt en de veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
De reclassering kan zo nodig een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname gericht op crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal (aantoonbaar) meewerken aan het vinden en behouden van passende dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 28 mei 2021 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 (een) week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op of in de richting van die
[naam slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- aan die [naam slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen en/of
- een vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] te richten en/of
- met een vuurwapen een of meer kogels af te vuren op of in de richting van die [naam slachtoffer 1] ;
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw, te weten (delen van) een woning gelegen aan de [adres delict] ,
dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of Woonstad
Rotterdam, toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet,
en/of
(bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie II en/of Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet,
voorhanden heeft gehad;