3.4.De man handhaaft zijn initiële verzoek. Hij wil een omgangsregeling waarbij de minderjarige bij hem verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag en de helft vakanties en de feestdagen.
Daarnaast verzoekt de man aanvullend en zolang er nog geen definitieve omgangsregeling is vastgesteld, een voorlopige omgangsregeling tussen hem en de minderjarige te bepalen van eenmaal per twee weken van 11.00 uur tot 15.00 uur, waarbij de locatie en begeleiding kunnen worden bepaald door GI.
3.4.1.De vrouw handhaaft haar verweer tegen het initiële en het aanvullende verzoek van de man.
3.4.2.Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.4.3.Op grond van de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling komt vast te staan dat de omgang tussen de man en de minderjarige al geruime tijd niet goed verloopt. In zaken als deze rust op de rechter de taak alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen in overweging te nemen om een goed contact tussen de minderjarige en beide ouders tot stand te laten komen. De rechtbank bespreekt hierna de volgende maatregelen:
- onderzoek door de raad,
- ondertoezichtstelling,
- begeleide omgang,
- mediation,
- dwangsom.
3.4.4.De raad heeft al onderzoek gedaan. In zijn rapport van 19 augustus 2020 adviseert de raad onder andere een ondertoezichtstelling en begeleiding van de omgang tijdens de ondertoezichtstelling.
3.4.5.Sinds 7 oktober 2020 is de minderjarige onder toezicht gesteld. Dit heeft niet geleid tot een verbetering van het contact tussen de man en de minderjarige. Het contact is in duur zelfs teruggebracht van 4 naar 1 uur per maand. Uit de verklaringen van de GI tijdens de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat de GI voormeld verloop voor een belangrijk deel wijt aan de man.
3.4.6.Begeleide omgang, bijvoorbeeld via een omgangshuis, vertoont zoveel gelijkenis met omgang begeleid door de GI, dat de rechtbank in het nemen van die maatregel, gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling, onvoldoende meerwaarde ziet.
3.4.7.Mediaton is vooral zinvol wanneer beide partijen daarvoor gemotiveerd zijn. Van de man is dat al niet bekend, omdat hij niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen. De vrouw heeft traumatische ervaringen door de man en heeft nog altijd angst voor hem. Dit belemmert haar om gemotiveerd deel te nemen aan mediation.
3.4.8.De vrouw heeft tot nu toe het contact met de man niet zodanig gefrustreerd dat de vergaande maatregel van een dwangsom passend is. De man is de partij die de omgang verzoekt, zodat hij geen prikkel zoals een dwangsom nodig zou moeten hebben om mee te werken.
3.4.9.Voor de resterende mogelijkheden om tot een omgangsregeling te komen, beoordeelt de rechtbank de draagkracht van de minderjarige, de draagkracht van de vrouw en de motivatie bij de man.
3.4.10.Vaststaat dat de minderjarige nooit in gezinsverband met de man heeft samengeleefd. Voor de minderjarige is de man in feite een vreemde. Ook staat vast dat de minderjarige veel weerstand tegen en angst heeft voor de man. Uit wat de vrouw en de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren brengen en uit het verslag bij het verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling – dat bij de man en de vrouw bekend is – blijkt dat de minderjarige thuis en op school last heeft van de spanningen die de (mogelijke) omgang met de man met zich brengt en last heeft van de spanningsvolle relatie tussen haar ouders. De minderjarige heeft thuis last van nachtmerries waarin de man langskomt en haar moeder neersteekt. Op school zit haar hoofd vaak zo vol van de spanning die zij ervaart, dat zij zich moeilijk kan concentreren. Zij is maar net over naar een hogere groep. De minderjarige heeft onvoldoende draagkracht voor omgang met de man.
3.4.11.Bij de vrouw is ook onvoldoende draagkracht om het contact van de minderjarige met de man positief en op een onbelaste manier te ondersteunen. Weliswaar staat de vrouw open voor omgang en heeft zij zich gehouden aan de omgangsafspraken, maar door wat zij met de man heeft meegemaakt, doordat zij de man niet kent en hem niet vertrouwt en gelet op de angst dat de man de minderjarige ontvoert, is de vrouw niet in staat de minderjarige verbaal en non-verbaal te laten merken dat het goed is om contact met de man te hebben. Volgens de vrouw hebben zij geen relatie gehad. Zij hebben een datingrelatie met elkaar gehad waarbij achteraf bleek dat de man de vrouw jarenlang heeft bedrogen en zich anders heeft voorgedaan dan wie hij in werkelijkheid was. Zo bleek de man een andere naam te hebben en met een andere vrouw getrouwd te zijn. Verder stelt de vrouw onweersproken dat de man uitspraken heeft gedaan en dreigingen heeft geuit die bij de vrouw en de minderjarige hebben bijdragen aan de angst tegen de man. Zo heeft de man meerdere keren gedreigd de minderjarige bij de vrouw weg te halen en haar mee te nemen naar Marokko, en ook of hij haar voor € 50.000,- mocht meenemen naar Marokko, of woorden met die strekking. De man heeft de vrouw bedreigd met de dood door haar met een mes te zullen steken. De man heeft de minderjarige voorgesteld aan haar ‘nieuwe moeder’ die voor haar een wildvreemde is, aldus de vrouw. Het raadsrapport vermeldt nog meer verklaringen van de vrouw waaruit volgt op grond waarvan zij zoveel spanning ervaart. Van belang is dat de vrouw de situatie wel heeft willen verbeteren. Dit blijkt onder meer uit de beschikking van het hof van 16 december 2020 waarin de vrouw aangeeft dat zij het verleden een plekje wil geven, de relatie met de man wil normaliseren en hoopt dat de toekomst van partijen een andere, betere sfeer zal hebben. Verder blijkt die bereidheid bij de vrouw uit de hulp die zij bij instanties heeft gezocht voor het verwerken van haar traumatische ervaringen. In aanvulling op die hulp adviseert de raad tijdens de mondelinge behandeling cognitieve gedragstherapie. De vrouw heeft dat in overweging genomen. Uit het voorgaande volgt dat op korte termijn niet is te verwachten dat de draagkracht bij de vrouw zodanig is verbeterd, dat zij in staat is een onbelast contact van de minderjarige met de man toe te staan.
3.4.12.Naar de vrouw onweersproken stelt tijdens de mondelinge behandeling is de man meerdere keren niet naar de omgangsafspraken gekomen zonder zich af te melden. Verder is de man wisselend in zijn uitspraken of hij wel of geen omgang met de minderjarige wil. Tegenover de GI heeft man bij het laatste contact, maart 2021, aangegeven dat hij met de begeleide omgang wil stoppen. Tegenover de vrouw heeft de man aangegeven dat hij de minderjarige wel zal zien als ze achttien jaar is. Volgens zijn advocaat wil de man wel omgang, maar op zijn voorwaarden, zoals voor een duur die in overeenstemming is met zijn reistijd en op een geschikte locatie (in tegenstelling tot de locatie van de GI). Wat de man betreft is het aanvaardbaar dat hij de omgang nu heeft gestopt en kan hij binnenkort het contact weer opstarten, nadat er is gesproken over zijn voorwaarden.
Uit het niet verschijnen tijdens de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat de man andere zaken belangrijker vindt dan het bespreken van zijn eigen verzoek tot contact met de minderjarige. De stelling dat de man een afspraak had van zijn werk die zo belangrijk was dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn en ook niet tijdig gemotiveerd om uitstel kon vragen, is door gebrek aan enige onderbouwing ongeloofwaardig.
Verder is van de man onvoldoende inzicht verkregen in zijn persoonlijke situatie. Het raadsrapport geeft daar ook beperkt inzicht in. Door het niet verschijnen tijdens de mondelinge behandeling heeft de man dat gebrek aan inzicht voort laten bestaan.
3.4.13.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat omgang met de man op dit moment anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
De rechtbank zal dan ook het verzoek en het aanvullend verzoek van de man afwijzen.
De afwijzing van het verzoek betekent (ook voor de GI) dat er nu geen grondslag meer is voor omgang tussen de man en de minderjarige.
3.4.14.Als de man in de toekomst voldoende gemotiveerd is voor omgang met de minderjarige, dan lijkt belangrijk dat:
- de man volledig inzicht geeft in zijn persoonlijke situatie, waaronder inzicht in zijn dagelijks leven en in zijn gedrag richting de vrouw en de minderjarige (als gevolg waarvan de draagkracht bij de vrouw en bij de minderjarige kan toenemen);
- er voldoende draagkracht is bij de vrouw;
- er voldoende draagkracht is bij de minderjarige.