In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 7 december 2021, is de procedure gestart door de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.S. Lösing, tegen de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. Bouwman. De zaak betreft het ouderlijk gezag en de regeling van het omgangsrecht voor hun minderjarige kind, geboren in 2012. De man verzoekt om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de vrouw hiertegen verweer voert. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 30 november 2021 gehouden, waarbij beide ouders en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 1:253c lid 1 BW de man, die tot nu toe geen gezamenlijk gezag heeft uitgeoefend, het verzoek kan indienen. De raad adviseert om het verzoek af te wijzen, omdat er een risico bestaat op nieuwe conflicten. De rechtbank weegt echter het wettelijk uitgangspunt zwaarder en concludeert dat er voldoende basis is voor gezamenlijk gezag, mede gezien de verbeteringen in de communicatie tussen de ouders en hun bereidheid om in mediation te gaan.
Daarnaast verzoekt de man om een zorgregeling, waarbij partijen overeenstemming bereiken dat de minderjarige in een cyclus van vier weekenden drie weekenden bij de man verblijft. De rechtbank stelt deze zorgregeling vast en wijst het verzoek van de man toe, met inachtneming van de belangen van de minderjarige. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad, zodat partijen zich kunnen voorbereiden op de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.J. Klomp, rechter en kinderrechter.