ECLI:NL:RBROT:2021:13279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
C/10/586196 / FA RK 19-9971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 7 december 2021, is de procedure gestart door de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.S. Lösing, tegen de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. Bouwman. De zaak betreft het ouderlijk gezag en de regeling van het omgangsrecht voor hun minderjarige kind, geboren in 2012. De man verzoekt om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de vrouw hiertegen verweer voert. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 30 november 2021 gehouden, waarbij beide ouders en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 1:253c lid 1 BW de man, die tot nu toe geen gezamenlijk gezag heeft uitgeoefend, het verzoek kan indienen. De raad adviseert om het verzoek af te wijzen, omdat er een risico bestaat op nieuwe conflicten. De rechtbank weegt echter het wettelijk uitgangspunt zwaarder en concludeert dat er voldoende basis is voor gezamenlijk gezag, mede gezien de verbeteringen in de communicatie tussen de ouders en hun bereidheid om in mediation te gaan.

Daarnaast verzoekt de man om een zorgregeling, waarbij partijen overeenstemming bereiken dat de minderjarige in een cyclus van vier weekenden drie weekenden bij de man verblijft. De rechtbank stelt deze zorgregeling vast en wijst het verzoek van de man toe, met inachtneming van de belangen van de minderjarige. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad, zodat partijen zich kunnen voorbereiden op de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.J. Klomp, rechter en kinderrechter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/586196 / FA RK 19-9971
Beschikking van 7 december 2021 betreffende het ouderlijk gezag en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht dan wel de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2012 te [geboorteplaats minderjarige].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 21 december 2020;
  • het bericht van de zijde van de man van 10 september 2021;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 24 november 2021;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 29 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].

2..De beoordeling

Gezag
2.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarig [naam minderjarige] voortaan aan partijen gezamenlijk toekomt. De vrouw voert verweer.
2.1.1.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien
( a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
( b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.1.2.
De raad komt tijdens de mondelinge behandeling tot het advies het verzoek van de man af te wijzen. Naar de inschatting van de raad zal de man overvraagd worden als hij nu samen met de vrouw beslissingen zou moeten nemen over [naam minderjarige]. De raad acht de kans reëel dat er nieuwe conflicten zullen ontstaan. Dit advies en de daaraan ten grondslag liggende inschatting is voor de rechtbank niet onbegrijpelijk. De rechtbank weegt het wettelijk uitgangspunt evenwel zwaarder. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende.
De kans op conflicten heeft voor een deel niet te maken met gezagsbeslissingen, maar met de uitvoering van de omgangsregeling. Het is niet irreëel om te verwachten dat partijen voor de uitvoering van de omgangsregeling nog meer verbetering zullen bereiken. In de eerste plaats omdat partijen daarin de afgelopen twee jaren zelf al de nodige verbetering in hebben bereikt. In de tweede plaats omdat enkele sluimerende geschilpunten vandaag worden beslecht met deze beslissing. In de derde plaats omdat de vrouw zich onder omstandigheden bijzonder toegevend opstelt als het gaat om de tijd die [naam minderjarige] bij de man door kan brengen.
Ook betrekt de rechtbank dat de communicatie over zaken die [naam minderjarige] betreffen, op dit moment niet afwezig is. Er is contact via whatsapp en naar de rechtbank begrijpt, soms ook via e-mail, of dat is in ieder geval mogelijk. Die communicatie is zeker nog niet voldoende om te communiceren over alle relevante zaken. De man heeft het bijvoorbeeld nog niet zien zitten om met de vrouw in gesprek te gaan over zorgen die hij stelt te hebben over [naam minderjarige]. De rechtbank is tegelijkertijd niet gebleken dat communicatie tussen partijen in bijvoorbeeld het afgelopen jaar heeft geleid tot een escalatie. De basis is dus erg dun, maar enige basis is aanwezig.
Verder betrekt de rechtbank bij haar beslissing dat gezamenlijk gezag er enerzijds niet voor zal zorgen dat partijen vaak gezamenlijk tot een beslissing moeten komen, terwijl het er anderzijds wel voor zal kunnen zorgen dat de man direct en dus zonder dat een van partijen daarvoor richting de ander een initiatief moet nemen, informatie over [naam minderjarige] kan krijgen van derden. Een misverstand zoals partijen afgelopen maandag hebben ervaren – en wat nadelig was voor [naam minderjarige], zo stellen beide partijen – kan daarmee worden voorkomen.
Een meer gelijkwaardige positie van de man als ouder van [naam minderjarige] kan er ook toe bijdragen dat de man minder noodzaak voelt om zijn grenzen te trekken richting de vrouw. Voor een goed begrip, en zoals tijdens de mondelinge behandeling deels ook besproken, dit betekent niet dat de man bij zorgen direct Veilig Thuis en de politie in moet schakelen, maar juist als eerste op een constructieve manier daarover in gesprek moet gaan met de vrouw en daarbij ook oprecht geïnteresseerd zal moeten zijn in wat de vrouw over een bepaalde situatie vertelt.
Tot slot betrekt de rechtbank dat partijen tijdens de mondelinge behandeling uiteindelijk – nota bene, het nut was voor de vrouw direct duidelijk en zij deed het voorstel, de man zal zich nog laten doordringen van het nut en heeft wel volmondig ja gezegd tegen het voorstel – hebben afgesproken om in mediation te gaan. Naar aanleiding van een eerder voorstel hiertoe van het Wilmahuis, zullen partijen het Wilmahuis vragen om hen door te verwijzen naar een mediator. Doelen van de mediation kunnen onder andere zijn
  • het krijgen van inzicht in het nut van het verbeteren van de onderlinge communicatie (de rechtbank veronderstelt dat de mediator daartoe in staat en daartoe bereid is),
  • het verbeteren van de onderlinge communicatie,
  • het bespreken hoe partijen in voorkomend geval het beste tot gezamenlijke afspraken kunnen komen, waarbij er aandacht, begrip en ruimte is voor wat iedere partij daarvoor nodig heeft.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen.
2.1.3.
Mede in het advies van de raad ziet de rechtbank aanleiding de toewijzing van het verzoek niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit stelt partijen in staat om tot het moment dat het gezamenlijk gezag van kracht is (kracht van gewijsde), zich samen zo goed mogelijk voor te bereiden daar op. Het ligt met name op de weg van de man, zoals hiervoor vermeld, om zich in die periode te laten doordringen van het nut van het kunnen bespreken van zorgen die een ouder heeft op zo’n manier dat het contact goed blijft. Gezamenlijk gezag houdt niet alleen in dat beide ouders informatie krijgen van bijvoorbeeld school. Gezamenlijk gezag houdt ook in dat beide ouders de andere ouder ruimte geven en toch tot gezamenlijke beslissingen komen. Algemeen aanvaard is dat dat belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen. Omdat ook de man herhaaldelijk het belang van [naam minderjarige] voorop heeft gesteld tijdens de mondelinge behandeling, is het (ook) aan de man om dit in de praktijk te laten zien. De beslissing van de rechtbank tot gezamenlijk gezag, geeft aan dat rechtbank de man daartoe in staat acht, desgewenst – net als voor het Wilmahuis – met hulp van zijn advocaat.
Zorgregeling
2.2.
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen. De vrouw voert verweer.
2.2.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben.
2.2.2.
Onder andere omdat de vrouw van [naam minderjarige] begrijpt dat hij graag naar zijn vader gaat, de vrouw [naam minderjarige] dit gunt, zij dit belangrijk vindt voor de ontwikkeling van [naam minderjarige] en omdat de man [naam minderjarige] ook graag bij zich heeft, zijn partijen het erover eens dat [naam minderjarige] van elke vier weekenden, drie weekenden bij de man is. Terecht geeft de raad partijen (en het Wilmahuis) hier heel duidelijk complimenten voor.
2.2.3.
Partijen verschillen van mening over wanneer het volgende weekend (tijdens een serie van vier) [naam minderjarige] bij de vrouw is. De vrouw stelt onweersproken dat zij de komende weken alleen in het weekend van 11 en 12 december vrij heeft van haar werk. Vaststaat dat [naam minderjarige] tot vandaag al meerdere weken achtereen het weekend heeft verbleven bij de man.
De rechtbank acht het meer in het belang van [naam minderjarige] dat hij in vier weekenden één weekend doorbrengt bij zijn moeder dan dat hij een feestje heeft bij de man, ook al is het erg leuk voor [naam minderjarige] dat de man een feestje heeft georganiseerd in het thema dat nu actueel is in het leven van [naam minderjarige].
Dit betekent dat na het weekend van 11-12 december 2021, drie weekenden volgen waarin [naam minderjarige] bij de man verblijft. Als een serie van vier weken wordt onderbroken door een vakantie, dan loopt de serie van vier weken na de vakantie door.
Dit betekent bijvoorbeeld, het weekend van:
  • 10-11-12 december bij de vrouw
  • 17-18-19 december bij de man
  • 24-25-26 december vakantieregeling
  • 31-1-2 januari vakantieregeling
  • 7-8-9 januari bij de man
  • 14-15-16 januari bij de man
  • 21-22-23 januari bij de vrouw.
2.2.4.
Over de aankomende kerstvakantie, over volgende kerstvakanties en over andere vakanties bestaan geen geschilpunten. De rechtbank zal beslissen zoals volgt uit de standpunten van partijen.
Proceskosten
2.3.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt vast dat [naam minderjarige] in het kader van de zorgregeling bij de man zal zijn als volgt:
  • [naam minderjarige] verblijft in een serie van vier weekenden drie achtereenvolgende weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man,
  • [naam minderjarige] verblijft in het weekend van 10, 11 en 12 december 2021 bij de vrouw;
  • [naam minderjarige] verblijft de helft van de zomervakantie bij de man, in de even jaren de laatste drie weken, in de oneven jaren de eerste drie weken;
  • [naam minderjarige] verblijft op basis van een nader door partijen te maken verdeling, de helft van de kerstvakanties bij de man, met uitzondering van het jaar 2021;
o in 2021 verblijft [naam minderjarige] van vrijdag 24 december 2021 uit school tot en met zondag 26 december 2021 te 10.00 uur bij de vrouw (man haalt [naam minderjarige] op bij de woning van de vrouw) en de rest van de kerstvakantie bij de man, inclusief Oud en Nieuw;
  • vanaf 2022 verblijft [naam minderjarige], met inachtneming van de verdeling van de kerstvakanties, tijdens Oud en Nieuw in de oneven jaren bij de man;
  • [naam minderjarige] verblijft, op basis van een nader door partijen te maken verdeling, de helft van Pasen en Pinksteren bij de man;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarigen in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2012 te [geboorteplaats minderjarige], vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Lavieren op 7 december 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.