ECLI:NL:RBROT:2021:13345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/10/622868 / FA RK 21-5755
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg na termijnoverschrijding door de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2021 een beschikking gegeven in een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H. de Lange, heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding omdat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden. Verzoekster heeft immateriële schade geleden door angst, onzekerheid en stress als gevolg van deze termijnoverschrijding. De officier van justitie heeft erkend dat de termijn is overschreden, maar stelde dat verzoekster zelf ook bijgedragen heeft aan deze overschrijding door niet mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding inderdaad heeft plaatsgevonden en dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de schadevergoeding van €10,- per dag billijk is, en dat de periode van 16 april tot 26 april 2021, en van 12 mei tot 20 mei 2021, voor rekening van de Staat komen. Dit resulteerde in een schadevergoeding van in totaal €180,- die aan verzoekster werd toegewezen.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt drie maanden na de dag van de beschikking voor verzoekster en drie maanden na betekening voor andere belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/622868 / FA RK 21-5755
Beschikking van 16 augustus 2021 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
[verzoekster] ,
hierna: verzoekster,
geboren op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster] ,
wonende en verblijvende te [plaats] ,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen.
t e g e n
de officier van justitievan het arrondissement Rotterdam,
hierna: officier.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 26 juli 2021;
  • het schriftelijk standpunt van de officier, ingekomen op 4 augustus 2021;
  • de reactie op het schriftelijk standpunt, ingekomen op 5 augustus 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2021 in het gebouw van de rechtbank Rotterdam. Bij die gelegenheid is verschenen:
- advocaat van verzoekster.

2..Verzoek en verweer

2.1.
Verzoekster stelt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 is overschreden en verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Verzoekster stelt dat zij immateriële schade heeft geleden doordat zij angst, onzekerheid en stress heeft ervaren als gevolg van de onzekerheid waarin zij heeft verkeerd en die het gevolg is geweest van de termijnoverschrijding. Verzoekster vordert €10,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden. Dat wil zeggen vijfendertig dagen à €10,-, in totaal dus €350,-.
2.2.
De officier bevestigt in zijn schriftelijk standpunt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden. Volgens de officier bedraagt de termijnoverschrijding echter een termijn van vierendertig dagen. Gelet op hetgeen door verzoekster is gesteld en gezien recente jurisprudentie van de rechtbank Rotterdam (C/10/611065/FA RK 21-106, C/10/610901 FA RK 21-32 en C/10/610957/FA RK 21-61) is voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster immateriële schade heeft geleden, aldus verweerder. De officier stelt dat verzoekster zelf in grote mate heeft bijgedragen aan de termijnoverschrijding. Uit de medische verklaring blijkt dat de onafhankelijk psychiater op 26 april, 4 mei en 12 mei 2021 verzoekster heeft willen onderzoeken in het kader van een zorgmachtiging. Verzoekster heeft echter steeds geweigerd de deur open te doen. De officier meent dat een schadevergoedingsbedrag van €10,- kan worden toegewezen vanaf 15 april tot aan 26 april 2021. Op 26 april heeft verzoekster er volgens de officier voor gekozen de deur niet open te doen voor de onafhankelijk psychiater. De officier stelt dat verzoekster de gevoelens van angst, onzekerheid en stress vanaf dat moment aan zichzelf te danken heeft. De officier meent dat een schadevergoeding voor de dagen vanaf 15 tot aan 26 april, te weten elf dagen, billijk is. Dat wil zeggen elf dagen à €10,-, dat maakt €110,-.
2.3.
Verzoekster bevestigt in haar reactie op het schriftelijk standpunt van de officier de termijnoverschrijding van vierendertig dagen. Verzoekster stelt dat haar geen verwijt gemaakt kan worden en er geen verdeling van de schade zoals de officier meent, kan plaatsvinden. Volgens verzoekster kan haar geen verwijt worden gemaakt dat zij geen medewerking aan het psychiatrisch onderzoek heeft verleend omdat haar psychische stoornis vaststaat en zij alleen ten gevolge van haar toestandsbeeld voortvloeiend uit die stoornis geen medewerking heeft verleend. Verzoekster blijft bij haar vordering van €10,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden. Dat wil zeggen vierendertig dagen à €10,-, dat maakt €340,-.

3..Beoordeling

Termijnoverschrijding
3.1.
Op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz deelt de officier zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz, mee aan partijen.
3.2.
Op 18 maart 2021 heeft de geneesheer-directeur verzoekster schriftelijk medegedeeld dat de officier heeft besloten een zorgmachtiging voor verzoekster voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz. Vanaf dat moment is de termijn van vier weken zoals bedoeld in artikel 5:16 lid 1 Wvggz ingegaan, met 15 april 2021 als uiterste datum. Op 20 mei 2021 werd het verzoek tot een zorgmachtiging ingediend.
3.3.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden met een periode van vierendertig dagen, te weten vanaf 16 april tot 20 mei 2021.
Schadevergoeding
3.4.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3.5.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. In dit verband is van belang dat de wetgever met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet heeft opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen hoge eisen aan het bewijs van schade, maar dient aannemelijk te zijn dat er sprake is van schade. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
3.6.
De wetgever heeft wel strakke termijnen gesteld, zodat psychiatrische patiënten, die een kwetsbare groep vormen, niet te lang in onzekerheid verkeren of en zo ja, welke zorg zij nodig hebben en of er zal worden overgegaan tot indiening van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
3.7.
Verzoekster stelt dat zij immateriële schade heeft geleden en in haar belangen is geschaad omdat zij onnodig lang gevoelens van angst, onzekerheid en stress heeft ervaren. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster zo voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden.
3.8.
De rechtbank stelt vast dat partijen het over de hoogte van de per dag te berekenen schadevergoeding eens zijn en is met partijen van oordeel dat €10,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden billijk is. Het indienen van een verzoek tot zorgmachtiging had als uiterste datum 15 april 2021. De eerste poging tot psychiatrisch onderzoek is gedaan op 26 april 2021. In de periode van 16 april tot 26 april heeft de officier geen verzoekschrift ingediend en niet is gebleken dat in die periode een poging is gedaan tot het opstellen van de benodigde medische verklaring voor het verzoek. De periode van 16 april tot 26 april 2021 komt daarom voor rekening van de Staat. De onafhankelijk psychiater heeft op 26 april, 4 mei en 12 mei 2021 verzoekster willen onderzoeken en heeft zich daartoe steeds naar de woning van verzoekster begeven. Op 12 mei, nadat de onafhankelijk psychiater voor een derde keer op dezelfde dag een poging tot onderzoek deed, is de medische verklaring opgesteld zonder dat er feitelijk onderzoek van betrokkene had plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de officier de vertraging in de periode van 26 april tot 12 mei 2021 niet kan worden toegerekend. De officier is immers gehouden, op grond van artikel 5:17 lid 3 onder a Wvggz, een verzoek tot een zorgmachtiging vergezeld te doen gaan van een medische verklaring die onder meer de actuele gezondheidstoestand van betrokkene weergeeft, afgegeven door een psychiater die betrokkene daartoe feitelijk heeft onderzocht. Wanneer een dergelijk onderzoek niet bij een eerste poging kan plaatsvinden, is de psychiater gehouden aanvullende pogingen tot contact met betrokkene te doen. Pas als die pogingen tot contact met betrokkene mislukken, kan de verklaring worden opgesteld zonder dat betrokkene door de psychiater feitelijk is onderzocht. Dat is in deze zaak ook gebeurd, waardoor de afgifte van de medische verklaring is vertraagd. De duur van deze vertraging, de periode van 26 april tot 12 mei 2021, acht de rechtbank niet onredelijk lang. Dat die vertraging mogelijk een gevolg is van de stoornis van betrokkene, maakt het voorgaande niet anders. De officier had vanaf de datum van afgifte van de medische verklaring wel een verzoek in kunnen dienen, maar heeft het verzoek pas op 20 mei 2021 ingediend. De vertraging over de periode van 12 mei tot 20 mei 2021 komt dan ook voor rekening van de Staat.
3.9.
De rechtbank oordeelt derhalve dat de periode van 16 april tot 26 april 2021, te weten tien dagen, en de periode van 12 mei tot 20 mei 2021, te weten acht dagen, voor rekening van de Staat komen. Dat wil zeggen: achttien dagen à €10,-, dat maakt €180,-. Dit bedrag zal aan betrokkene worden toegewezen.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 180,- aan verzoekster;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 16 augustus 2021 gegeven door mr. J. van Driel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.M. Turfboer, griffier.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn genomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoekster en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.