ECLI:NL:RBROT:2021:13347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/10/613698 / HA ZA 21-162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door onterecht gelegd beslag en bankgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Promas Machines B.V. en een gedaagde partij. Promas vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die beslag had gelegd op haar bankrekeningen en een bankgarantie had geëist. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die Promas had geleden als gevolg van het onterecht gelegde beslag. De rechtbank wees de vorderingen van Promas grotendeels af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Promas had weliswaar schade geleden door de bank- en garantiekosten, die werden toegewezen, maar de vordering tot schadevergoeding voor het mislopen van rendement werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Promas niet had aangetoond dat zij opdrachten had misgelopen door het beslag en de bankgarantie. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613698 / HA ZA 21-162
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROMAS MACHINES B.V.,
gevestigd te Maasbree,
eiseres,
advocaat mr. R.M. de Hair te Venlo,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.F.P. van Arkel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Promas en [gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 februari 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van de rechtbank van 14 juni 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 september 2021 en de daarin genoemde spreekaantekeningen aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Promas houdt zich bezig met de handel in freesmachines. In 2014 heeft Promas aan [gedaagde] een bedfreesmachine geleverd. In 2016 heeft [gedaagde] Promas gedagvaard en vergoeding van schade gevorderd vanwege klachten over de machine. In dat kader heeft [gedaagde] verlof gekregen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Promas voor een bedrag van € 71.250,-.
2.2.
Op 19 mei 2016 heeft [gedaagde] ten laste van Promas conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de ING Bank N.V. op twee bankrekeningen ten name van Promas. Het saldo van de beslagen bankrekeningen bedroeg op dat moment € 866.303,03.
2.3.
Op 13 juni 2016 heeft Promas voor de vermeende vordering van [gedaagde] zekerheid gesteld in de vorm van een bankgarantie ter hoogte van € 71.250,-. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] op 17 juni 2016 het derdenbeslag opgeheven.
2.4.
Bij vonnis van 20 december 2017 heeft de rechtbank Limburg de vordering van [gedaagde] afgewezen en de door Promas gevorderde verklaring voor recht toegewezen, inhoudende dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Promas door op 19 mei 2016 conservatoir derdenbeslag te leggen. [gedaagde] heeft berust in het vonnis.
2.5.
Op 9 februari 2018 is het door Promas jegens [gedaagde] in garantie gestelde bedrag van € 71.250 vrijgevallen.

3..Het geschil

3.1.
Promas vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om aan Promas te betalen primair een bedrag van € 58.258,07, subsidiair een bedrag van € 15.889,04, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2016 en de proceskosten, beslagkosten en nakosten.
3.2.
Promas grondt haar vorderingen op onrechtmatige daad. Zij stelt daartoe – verkort weergegeven – het volgende. [gedaagde] heeft ten onrechte beslag gelegd op de bankrekeningen van Promas en, ter opheffing van dat beslag, afgifte verlangd van een bankgarantie. Hierdoor heeft Promas schade geleden. Zij heeft bank- en garantiekosten gemaakt ten bedrage van € 1.671,-. Daarnaast kon Promas de bevroren geldbedragen niet aanwenden als werkkapitaal, waardoor zij opdrachten is misgelopen. De daardoor geleden schade is gelijk aan het misgelopen rendement over de bevroren geldbedragen. Het gehanteerde gemiddelde rendement op eigen vermogen van 31,84% heeft Promas berekend aan de hand van jaarcijfers over 2015 en 2016. Op grond van dat rendement bedraagt de schade in totaal € 56.586,82. Subsidiair geldt dat de schade vanwege het niet kunnen beschikken over de geldbedragen moet worden geschat aan de hand van de wettelijke handelsrente. Die bedraagt voor de periode van het beslag en de bankgarantie € 14.217,79. Tot slot is [gedaagde] aan Promas de wettelijke rente verschuldigd over de gevorderde schadebedragen vanaf de dag van beslaglegging, 19 mei 2016.
3.3.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van Promas, met veroordeling van Promas bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van vonnis. Op haar stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de schade die Promas stelt te hebben geleden als gevolg van a) het beslag dat [gedaagde] op 19 mei 2016 heeft gelegd ter veiligstelling van verhaal voor een schadevergoedingsvordering die zij meende te hebben op Promas, en b) de bankgarantie die Promas op 13 juni 2016 heeft afgegeven ter vervangende zekerheidstelling voor die vordering.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt over het antwoord op de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door Promas geleden schade als gevolg van het beslag en de bankgarantie. De schadevergoedingsvordering van [gedaagde] is bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 20 december 2017 van de rechtbank Limburg integraal afgewezen, waarbij de rechtbank voor recht heeft verklaard dat de beslaglegging door [gedaagde] onrechtmatig was. Dat betekent dat [gedaagde] als beslaglegger aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door Promas geleden schade. Nu het daarbij gaat om een risicoaansprakelijkheid is verwijtbaarheid niet vereist en doet niet ter zake of [gedaagde] destijds op goede gronden meende een vordering te hebben op Promas. De door het beslag veroorzaakte schade dient in beginsel dus te worden vergoed door [gedaagde] . In dit geval is het beslag na korte tijd vervangen door een door Promas ten behoeve van [gedaagde] afgegeven bankgarantie. Nu partijen deze constructie onder druk van het reeds gelegde beslag en uitdrukkelijk ter vervanging van dat beslag zijn aangegaan, is [gedaagde] eveneens aansprakelijk voor de schade die Promas heeft geleden door de bankgarantie.
4.3.
Of sprake is van schade, en tot welk bedrag, wordt bepaald door de situatie waarin Promas zich bevond doordat zij als gevolg van het beslag en de bankgarantie niet over de geldbedragen kon beschikken te vergelijken met de hypothetische situatie waarin zij zou hebben verkeerd zonder het beslag respectievelijk de bankgarantie. Daarbij geldt dat Promas feiten en omstandigheden moet stellen – en eventueel bewijzen – waaruit volgt dat, en tot welk bedrag, zij schade heeft geleden.
4.4.
Uitgaande van deze uitgangspunten zal per aangevoerde schadepost worden beoordeeld of, en zo ja in hoeverre, er grond is om [gedaagde] te veroordelen om de gevorderde schadevergoeding aan Promas te betalen.
De bank- en garantiekosten
4.5.
Promas stelt dat de bank kosten bij haar in rekening heeft gebracht voor de verwerking van het beslag, ten bedrage van € 100,-, en vanwege het stellen van de bankgarantie, ten bedrage van € 1.571,-. [gedaagde] heeft deze schadeposten niet betwist. Dit deel van de vordering van Promas zal dan ook als onweersproken worden toegewezen.
Het misgelopen rendement over de bevroren geldbedragen (de primaire vordering)
4.6.
Promas stelt dat zij in de periode van het beslag en de bankgarantie niet heeft kunnen beschikken over een aanzienlijk geldbedrag, wat voor haar bedrijfsvoering belangrijk werkkapitaal was. Wanneer namelijk een klant bij Promas een machine wil kopen, plaatst Promas een bestelling bij haar leverancier in het buitenland en moet Promas een forse aanbetaling doen. Voor haar bedrijfsvoering moet Promas dus doorlopend beschikken over ruime liquide middelen. Het beslag van 19 mei 2016 blokkeerde die middelen, zodat Promas in de problemen kwam met de normale uitoefening van haar bedrijf, en ook met de uitkering van de salarissen en het vakantiegeld in die periode. De verkoop bij Promas lag een maand stil, in die zin dat Promas ‘nee’ moest verkopen aan haar klanten. Promas kon een maand lang geen orders aannemen, maar zij kan dat niet concreet maken: opdrachten die je niet hebt gekregen, kan je ook niet bewijzen. Het was voor Promas op dat moment niet mogelijk om op korte termijn over alternatieve financiële middelen te beschikken. Vervolgens bevroor ook de bankgarantie liquide middelen van Promas. Ook hierdoor was Promas niet in alle gevallen in staat om de nodige financiering voor transacties beschikbaar te hebben en is zij opdrachten misgelopen. De schade die Promas door het beslag en de bankgarantie heeft geleden, is gelijk aan het gemiste rendement over de bevroren geldbedragen, berekend aan de hand van jaarcijfers over 2015 en 2016.
4.7.
[gedaagde] betwist – onder meer – de stelling van Promas dat zij opdrachten is misgelopen doordat zij, als gevolg van het beslag en de bankgarantie door [gedaagde] , over minder werkkapitaal beschikte. [gedaagde] voert hiertoe het volgende aan. Promas heeft niet onderbouwd dat zij als gevolg van het beslag opdrachten is misgelopen. Weliswaar tonen de door Promas overgelegde jaarcijfers aan dat de nettowinst in 2016 is gedaald ten opzichte van die in 2015, maar niet dat dit het gevolg is van het stilvallen van de bedrijfsvoering in mei/juni 2016 als gevolg van het beslag. Uit de jaarcijfers blijkt namelijk dat de bedrijfskosten van Promas, die los staan van het beslag, in 2016 veel hoger waren dan in 2015. Dát verklaart de lagere nettowinst. Voorts blijkt uit dezelfde jaarcijfers dat Promas over een aanzienlijk bedrag aan liquide middelen beschikte. De bankgarantie betrof slechts een summier gedeelte daarvan. Voor Promas resteerde dus voldoende werkkapitaal om opdrachten te kunnen financieren. Ook dát kan worden afgeleid uit de overgelegde jaarcijfers. In 2016 is immers de omzet ten opzichte van 2015 toegenomen met een bedrag van € 750.000,-. Bovendien heeft Promas in 2016 een bedrag van € 985.000,- aan liquide middelen overgeheveld naar de groepsmaatschappijen. Promas heeft ter zitting verduidelijkt dat dit geldbedrag daarna tot haar beschikking is blijven bestaan, maar dat zij het heeft overgeheveld naar aanleiding van het beslag door [gedaagde] , om in de toekomst te voorkomen dat haar liquide middelen opnieuw zouden worden getroffen door een beslaglegging. Als Promas om die reden een dergelijk bedrag kan overhevelen, dan vraagt [gedaagde] zich af hoe sprake kan zijn van een liquiditeitstekort bij Promas.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Promas heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld, noch stukken ter onderbouwing daartoe overgelegd, waaruit blijkt dat en wanneer zij opdrachten is misgelopen en wat daarvan – desnoods in grote lijnen – de inhoud en omvang was. Gelet op het door [gedaagde] gevoerde gemotiveerde verweer lag dat wel op de weg van Promas. En zonder nadere toelichting van Promas, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom het voor Promas onmogelijk was om die stelling (met stukken of andere gegevens) nader te onderbouwen. Zo had Promas (bijvoorbeeld door overlegging van e-mails of telefoonnotities) inzichtelijk kunnen maken dat zij in de betreffende periode is benaderd door potentiële klanten en dat zij deze potentiële klanten heeft (moeten) laten weten dat zij geen orders kon aannemen. Ook had Promas bijvoorbeeld met behulp van onderliggende stukken de omvang van haar opdrachtenportfolio tijdens de periode van beslag en bankgarantie kunnen vergelijken met haar opdrachtenportefeuille in dezelfde periode in eerdere jaren. De gestelde bedrijfsvoering van Promas is van zodanige aard en omvang dat de rechtbank dergelijke gegevens aanwezig acht en voor zover dat niet het geval is, dat voor rekening en risico van Promas moet komen. Afgezien van het voorgaande heeft Promas, gelet op het door [gedaagde] gevoerde verweer, onvoldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het beslag en de bankgarantie over onvoldoende werkkapitaal beschikte om opdrachten te kunnen aannemen. Promas heeft erkend dat zij een aanzienlijk deel van haar werkkapitaal had overgeheveld naar de groepsmaatschappij, en heeft in dit verband tevens gesteld dat zij nog steeds over dat kapitaal kon beschikken. De rechtbank is het dan ook met [gedaagde] eens dat de mogelijkheid tot overheveling zich – zonder nadere toelichting – moeilijk laat rijmen met de stelling van Promas dat zij als gevolg van het beslag en de bankgarantie over onvoldoende werkkapitaal beschikte en daardoor opdrachten misliep.
4.9.
Gesteld noch gebleken is dat de bedrijfsactiviteiten van Promas door het beslag dan wel de bankgarantie anderszins op zodanige wijze belemmerd zijn geweest dat dat gemiste inkomsten tot gevolg heeft gehad. De rechtbank wil aannemen dat Promas met name door het beslag, dat een aanzienlijk bedrag trof, in het algemeen was gehinderd in haar bedrijfsactiviteiten. Bij gebreke van concrete aanknopingspunten en gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] kan de rechtbank evenwel niet vaststellen dat Promas enige schade heeft geleden als gevolg daarvan, noch als gevolg van de bankgarantie.
4.10.
De rechtbank passeert dan ook, als onvoldoende onderbouwd, de stelling van Promas dat zij opdrachten is misgelopen als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en daardoor schade heeft geleden. Nu Promas niet heeft voldaan aan haar stelplicht, komt de rechtbank niet toe aan het opdragen van bewijs. De op deze stelling gebaseerde primaire vordering tot vergoeding van het door Promas gestelde misgelopen rendement over de bevroren geldbedragen zal worden afgewezen. Dat brengt mee dat buiten bespreking kan blijven hetgeen partijen hebben aangevoerd over (de berekening van) de omvang van die schade.
Schadebegroting aan de hand van de wettelijke handelsrente (de subsidiaire vordering)
4.11.
Subsidiair heeft Promas gevorderd dat de schade als gevolg van het beslag en de bankgarantie moet worden geschat, waarbij zij aansluiting heeft gezocht bij de schadevergoeding die verschuldigd is vanwege de vertraging in de voldoening van een geldsom, te weten de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW. Die bedraagt volgens Promas voor de periode van het beslag en de bankgarantie € 14.217,79.
4.12.
Het verweer van [gedaagde] strekt ertoe dat in deze zaak geen aansluiting kan worden gezocht bij het regime van de wettelijke handelsrente, omdat het gaat om een vordering tot schadevergoeding.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. In het onderhavige geval is geen sprake van schade die is geleden als gevolg van vertraging in de voldoening van een geldsom, maar van schade als gevolg van een onrechtmatige daad bestaande uit een onterecht gelegd beslag. Dat betekent dat artikel 6:119 BW niet rechtstreeks van toepassing is en evenmin, zeker niet zonder meer, naar analogie kan worden toegepast (zie Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1823). In die bepaling ligt namelijk een afwijking besloten van het uitgangspunt dat de schuldeiser zijn werkelijk geleden schade vergoed dient te krijgen, zodat die uitzonderlijke aard zich verzet tegen een ruime uitleg of toepassing ervan. Niet valt in te zien dat en waarom in het onderhavige geval voor het bepalen van de schade met behulp van artikel 6:119 BW of artikel 6:119a BW moet worden afgeweken van het hiervoor omschreven algemene uitgangspunt bij de berekening van de schade. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de schade op de voet van artikel 6:97 BW te begroten op een bedrag overeenkomstig het bedrag dat aan wettelijke handelsrente verschuldigd zou zijn geweest over de periode van vertraging. De subsidiaire vordering tot vergoeding van de schade zal als ongegrond en onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Tot slot
4.14.
Het voorgaande betekent dat het gedeelte van de vordering van Promas dat ziet op de door Promas gemaakte bank- en garantiekosten ad € 1.671,25 zal worden toegewezen. Daarover is de gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toewijsbaar, als niet weersproken en op de wet gegrond. Voor het overige worden de vorderingen van Promas afgewezen.
4.15.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Promas tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.671,25, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 19 mei 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Tillema. Het is ondertekend door de rolrechter en op 20 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar.
[625/1582]