ECLI:NL:RBROT:2021:13361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/10/611002 / HA ZA 21-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder hijskraan voor schade door ondeugdelijke instructie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Armasteel S.A. en LGH Verhuur Hijsmaterieel B.V. over de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door een omgevallen hijskraan. Armasteel, een Belgische onderneming die betonwapening fabriceert, had een hijssysteem gehuurd van LGH voor gebruik op een bouwlocatie. Tijdens het gebruik van het hijssysteem is het systeem omgevallen, wat heeft geleid tot schade aan de betonwapeningskorf en andere kosten voor Armasteel. De rechtbank oordeelde dat LGH tekort is geschoten in haar verplichtingen door onvoldoende zorg te dragen voor een deugdelijke instructie aan de medewerkers van Armasteel over het gebruik van de hijsmachine. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van LGH en de door Armasteel geleden schade. De rechtbank heeft LGH veroordeeld tot schadevergoeding aan Armasteel, inclusief kosten voor verloren goederen, geannuleerde transporten, vertragingskosten en huur van een vervangende hijsmachine. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van het causaal verband tussen de vertragingsschade en de ondeugdelijke instructie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/611002 / HA ZA 21-21
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARMASTEEL S.A.,
gevestigd te Wavre, België,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C. Teeuw te Middelharnis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LGH VERHUUR HIJSMATERIEEL B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Armasteel en LGH genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- de brieven van de rechtbank van 11 maart 2021 en 21 april 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald en de zittingsagenda is meegedeeld;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 mei 2021 en de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de reactie op het proces-verbaal van Armasteel van 18 juni 2021;
- de reactie op het proces-verbaal van LGH van 29 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Armasteel houdt zich bezig met het fabriceren van betonwapening voor bouwwerken. LGH is verhuurder, leverancier en installateur van hijsmaterieel.
2.2.
Voor de aanleg van de Nieuwe Sluis in Terneuzen fabriceerde Armasteel betonwapeningskorven in een tijdelijk gehuurde productiehal in Vlissingen. De hal beschikte niet over (geschikte) hijskranen.
2.3.
Op 12 september 2018 hebben partijen op het kantoor van LGH gesproken over de verhuur (met installatie) van een hijssysteem door LGH aan Armasteel voor de periode eind 2018/begin 2019. Naar aanleiding van de bespreking heeft de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] namens LGH op 17 september 2018 een e-mailbericht gestuurd aan Armasteel, waarin hij onder meer vermeldt: ‘
De personen die met dit systeem zullen gaan werken, zullen van tevoren door LGH worden getraind om het Minijack-systeem te mogen bedienen.
2.4.
Voormelde bespreking heeft op dat moment niet geleid tot een definitieve offerte of overeenkomst.
2.5.
Omstreeks 25 februari 2019 zijn partijen met spoed overeengekomen de verhuur (met installatie) van een Mini Jack 4040SC hijssysteem door LGH aan Armasteel, inclusief instructie over het gebruik ervan. Hiervoor is geen schriftelijke overeenkomst opgesteld. Armasteel had het hijssysteem nodig om op een buitenlocatie nabij de door haar gehuurde productiehal in Vlissingen de betonwapeningskorven op een vrachtwagen te laden. In de bevestigingsmail van 27 februari 2019 schrijft [persoon A] onder meer: ‘
Ik had gehoopt het systeem sneller te kunnen leveren, maar gezien de omvang van het systeem en het feit dat je hier niet zomaar mee kan gaan werken en dus on site uitleg moet krijgen, hebben we helaas iets langer de tijd nodig om alles juist te kunnen plannen.
2.6.
Op of omstreeks 1 maart 2019 heeft LGH de Mini Jack 4040SC op de locatie geplaatst. Op 5 maart 2019 heeft een Duitse technicus, de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ), namens LGH het hijssysteem operationeel gesteld. [persoon B] verzorgde eveneens de instructie aan de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ), een medewerker van Armasteel.
2.7.
Direct nadat [persoon B] de eerste hijs had uitgevoerd, heeft [persoon C] de tweede hijs uitgevoerd. Tijdens deze hijs, bij het laten zakken van de lading op de vrachtwagen, is het hijssysteem uit balans geraakt en omgevallen. Daarbij is de betonwapeningskorf beschadigd, evenals het hijssysteem. De korf had een gewicht van 33,4 ton.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Armasteel vordert dat LGH bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Armasteel te betalen:
I. een bedrag van € 130.234,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2019, althans vanaf de datum waarop de termijn van de ingebrekestelling is verstreken, althans vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, telkens na verloop van een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde wettelijke rente;
II. een bedrag van € 2.077,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, telkens na verloop van een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde wettelijke rente;
III. de proceskosten, vermeerderd met – samengevat – de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.2.
Aan de vorderingen legt Armasteel – samengevat – het volgende ten grondslag. LGH is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Armasteel uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst. Het geleverde hijssysteem kwam niet overeen met wat partijen waren overeengekomen en is ter plekke ondeugdelijk geïnstalleerd. LGH heeft evenmin zorggedragen voor een deugdelijke instructie aan de medewerkers van Armasteel. Subsidiair geldt dat LGH onrechtmatig heeft gehandeld door Armasteel niet te waarschuwen voor de risico’s van het geleverde hijssysteem en niet te wijzen op de bijzondere gebruiksaanwijzing ervan. Door de toerekenbare tekortkoming dan wel het onrechtmatig handelen van LGH heeft Armasteel schade geleden, bestaande uit het verlies van de betonwapeningskorf (€ 49.983,91), twee geannuleerde transporten (€ 4.900,00), vertragingskosten (€ 69.734,00) en extra kosten vanwege de huur van een vervangende hijsmachine (€ 5.617,00). Tot slot is LGH aan Armasteel € 2.077,34 verschuldigd aan buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten op basis van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Het verweer van LGH strekt tot afwijzing van de vorderingen van Armasteel, met veroordeling van Armasteel bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. Op haar stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
LGH vordert dat Armasteel bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld
  • om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan LGH te betalen een bedrag van € 55.700,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2019, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening,
  • in – samengevat – de proceskosten, nakosten en wettelijke rente over de proces- en nakosten.
3.5.
LGH legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Armasteel heeft gehandeld in strijd met het goed huurderschap dan wel onrechtmatig gehandeld. Armasteel heeft het gehuurde hijssysteem onzorgvuldig en in strijd met de gegeven instructies bediend. Als gevolg hiervan heeft LGH schade geleden, te weten de reparatiekosten aan het hijssysteem (€ 49.129,64) en de kosten in verband met de spoedlevering aan en spoedinstallatie van het hijssysteem bij Armasteel (€ 6.570,94).
3.6.
Het verweer van Armasteel strekt tot afwijzing van de vorderingen van LGH, met veroordeling van LGH in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. Op haar stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Armasteel heeft haar vestigingsplaats buiten Nederland. Dat betekent dat sprake is van een internationaal geschil en de rechtbank ambtshalve moet onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is en, zo ja, welk recht toepasselijk is. Gelet op de vestigingsplaats van LGH, Ridderkerk, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is deze rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het geschil (art. 4 lid 1 Brussel I bis-Vo en art. 99 lid 1 Rv). Voorts hebben beide partijen zich in de processtukken uitdrukkelijk beroepen op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Op de mondelinge behandeling hebben zij bevestigd dat zij tijdens het geding een rechtskeuze hebben uitgebracht (in de zin van art. 3 lid 1 Rome I-Vo en art. 14 lid 1 onder a Rome II-Vo) voor Nederlands recht. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover ambtshalve anders te oordelen, zodat zij de rechtsverhouding tussen partijen zal beoordelen aan de hand van Nederlands recht.
4.2.
Aan de vorderingen van partijen ligt een overeenkomst met een gemengd karakter, waaronder huur, ten grondslag. Dat betekent dat de rechtbank aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil moet beoordelen of verwijzing naar de kantonrechter nodig is (art. 93 sub c jo art. 71 lid 2 Rv). Nu de vorderingen en het partijdebat grotendeels los gezien kunnen worden van het bestaan van een huurovereenkomst, in die zin dat huurrechtelijke bepalingen niet overheersen of zelfs geen rol lijken te (gaan) spelen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak ambtshalve te verwijzen naar de kantonrechter.
4.3.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank beide vorderingen samen behandelen.
4.4.
Tussen partijen is onder meer in geschil of LGH tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst door onvoldoende zorg te dragen voor een deugdelijke instructie aan Armasteel over het gebruik van de door Armasteel van LGH gehuurde hijsmachine. Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank voorop dat partijen het erover eens zijn dat zij hebben afgesproken dat LGH Armasteel op de hijslocatie zou instrueren over het gebruik van de hijsmachine, maar dat zij niets hebben afgesproken over de precieze inhoud of omvang van die instructie. Hiervan uitgaande stelt Armasteel dat de instructie in de gegeven omstandigheden meer had moeten inhouden dan wat LGH heeft gedaan, te weten een korte instructie geven over de bediening van het hijssysteem. LGH stelt daarentegen dat zij, gelet op de eenvoud van de bediening, niet meer hoefde te doen dan wat zij heeft gedaan, te weten het geven van een uitgebreide instructie, op locatie, waarbij zij uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor het risico van een te snelle bediening.
4.5.
De rechtbank is gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd van oordeel dat de overeengekomen instructieverplichting kan worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht. Bij de uitvoering daarvan geldt dat de opdrachtnemer, in dit geval LGH, de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (art. 7:401 BW). Of een opdrachtnemer in een concreet geval heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.6.
De rechtbank stelt als enerzijds gesteld door Armasteel en anderzijds erkend dan wel niet weersproken door LGH het volgende vast ten aanzien van de instructie door [persoon B] aan [persoon C] en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Het geleverde hijssysteem was geïnstalleerd op een schuin aflopende grond en stond dus niet waterpas. De vier hydraulische poten, waarop twee hijsbalken rustten waaraan de lading hing, moesten afzonderlijk worden aangestuurd door middel van – in ieder geval – één bedieningspaneel. Het hijssysteem beschikte niet over een synchroonfunctie die eventuele hoogteverschillen tussen de poten automatisch corrigeert. Ter plekke waren geen balkklemmen aanwezig. Balkklemmen voorkomen dat een lading verschuift als een hijsbalk (te) schuin wordt gehouden. [persoon C] was technisch onderlegd, maar had geen ervaring met de bediening van een dergelijk hijssysteem. [persoon B] heeft de eerste hijs uitgevoerd en [persoon C] was daarbij aanwezig. [persoon C] heeft de tweede hijs uitgevoerd en [persoon B] was daarbij niet aanwezig.
In aanvulling hierop neemt de rechtbank het volgende als vaststaand aan, nu dit onbetwist door LGH is gesteld. Een hijssysteem als het onderhavige kan, bij een afwijking van enkele graden tussen de verschillende poten, door het grote gewicht van de lading uit evenwicht raken. Het is daarom belangrijk om de vier poten geleidelijk en gelijkmatig te laten stijgen en dalen. Het hijssysteem kan goed worden bediend zonder balkklemmen, maar dan moet de bediening zorgvuldig plaatsvinden.
4.7.
LGH heeft verder nog het volgende aangevoerd in verband met de instructie. Na afloop van de eerste hijs en de daarbij gegeven instructie door [persoon B] aan [persoon C] heeft [persoon C] desgevraagd aan [persoon B] meegedeeld dat hij een en ander had begrepen. Deze mededeling, in combinatie met de eenvoud van de bediening van het hijssysteem, is voor [persoon B] aanleiding geweest om conform het protocol van LGH niet aanwezig te blijven bij de tweede hijs, tevens de eerste hijs van [persoon C] .
4.8.
In haar beoordeling van de wijze waarop LGH aan de overeengekomen instructie uitvoering heeft gegeven en, in de gegeven omstandigheden, als goed opdrachtnemer zou moeten hebben geven, stelt de rechtbank het volgende voorop. Hijswerkzaamheden zoals de onderhavige brengen risico’s met zich mee. Uit de (onder 4.6 vastgestelde) werking van het hijssysteem en de omstandigheden ter plekke volgt niet dat de bediening van het hijssysteem – door een onervaren bestuurder – als eenvoudig kan worden gekwalificeerd. Daarbij hecht de rechtbank ook waarde aan de door LGH gebruikte bewoordingen in haar correspondentie (zoals opgenomen onder 2.3 en 2.5): ‘
De personen die met dit systeem zullen gaan werken, zullen van tevoren door LGH worden getraind om het Minijack-systeem te mogen bedienen’en ‘
dat je hier niet zomaar mee kan gaan werken’. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat van LGH, als goed opdrachtnemer, meer had mogen worden verwacht dan instructie over de bediening van het hijssysteem gedurende één hijs en navraag of [persoon C] dit heeft begrepen. LGH had moeten controleren of [persoon C] het gebruik van het hijssysteem daadwerkelijk had begrepen. Dit had zij bijvoorbeeld kunnen doen door aanwezig te zijn bij – op zijn minst: het begin van – de eerste hijs door [persoon C] om te zien of het goed ging en, zo niet, om in te grijpen en de onervaren bestuurder te corrigeren. Dat LGH, zoals zij stelt, de instructie normaal gesproken op haar eigen terrein aanbiedt en partijen geen toezicht op of begeleiding van de werkzaamheden zijn overeengekomen, maakt dit niet anders. In de gegeven omstandigheden mag worden verwacht dat een (eenvoudig te nemen) controlemaatregel deel uitmaakt van een deugdelijke instructie.
De rechtbank neemt hierbij tevens het volgende in aanmerking. Vast staat dat de aanwezigen tijdens de eerste hijs door [persoon B] een beweging van de lading hebben waargenomen. Partijen verschillen van mening over de oorzaak van die beweging. Tussen hen staat echter eveneens vast dat LGH naar aanleiding hiervan heeft besloten om de ontbrekende balkklemmen – die een beweging van de lading kunnen voorkomen en in die zin de bediening van het hijssysteem vergemakkelijken – vanuit Ridderkerk naar Vlissingen te laten komen en dat partijen niet hebben gewacht op de komst van deze balkklemmen alvorens aan de tweede hijs te beginnen. LGH heeft in dat verband aangevoerd dat Armasteel haast had en dat er daarom niet is gewacht op de komst van de balkklemmen. Ter zitting heeft Armasteel dit met stukken onderbouwd gemotiveerd weersproken. Kort gezegd komt het verweer van Armasteel erop neer dat haar planning was om twee betonwapeningskorven per dag te laden en dat zij op 5 maart 2019 daarvoor nog alle tijd had, nu [persoon B] omstreeks het middaguur reeds één korf had geladen. LGH heeft haar stelling, in het licht van het door Armasteel gevoerde verweer, onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat de rechtbank hier aan voorbij gaat. Dat Armasteel haast had en er daarom niet gewacht kon worden op de komst van de balkklemmen is dus niet vast komen te staan. Maar ook als dat anders was geweest, geldt dat eventuele haast aan de zijde van Armasteel LGH niet ervan had hoeven te weerhouden om in het kader van haar instructieverplichting, en gelet op de waargenomen beweging en de afwezigheid van de balkklemmen, ervoor te zorgen dat [persoon B] bij de eerste hijs van [persoon C] aanwezig bleef. Of, als dit niet mogelijk was, om anderszins te controleren of [persoon C] het gebruik van het hijssysteem daadwerkelijk had begrepen.
4.9.
Nu vast staat dat [persoon B] afwezig was bij de eerste hijs door [persoon C] en gesteld noch gebleken is dat LGH op een andere wijze erop heeft toegezien dat [persoon C] de instructie, en daarmee het gebruik van het hijssysteem, daadwerkelijk had begrepen, is de rechtbank van oordeel dat LGH de vereiste controle niet heeft uitgevoerd. Daarmee heeft LGH niet voldaan aan haar zorgplicht als goed opdrachtnemer, wat een tekortkoming oplevert in de nakoming van de overeengekomen instructieverplichting die haar kan worden toegerekend. Dat betekent dat LGH is gehouden tot vergoeding van de schade die Armasteel hierdoor heeft geleden.
4.10.
In het midden kan blijven of [persoon C] een bedieningsfout heeft gemaakt door, zoals LGH stelt, in strijd met de gegeven instructie de betonwapeningskorf te snel te laden. Zelfs als zou komen vast te staan dat [persoon C] te snel de betonwapeningskorf heeft geladen, dient dat, in aanmerking nemende hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, voor rekening en risico te komen van LGH. Immers, als LGH erop had toegezien dat [persoon C] de instructie goed had begrepen, had zij gezien dat [persoon C] te snel laadde en had LGH kunnen ingrijpen. LGH heeft de bedieningsfout van [persoon C] ten grondslag gelegd aan haar stelling dat het causaal verband tussen de tekortkoming en de geleden schade ontbreekt. Gelet op het voorgaande gaat deze stelling niet op. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van LGH en de door Armasteel geleden schade.
4.11.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot bespreking van de omvang van de door Armasteel gestelde geleden schade. Armasteel vordert vergoeding van de direct geleden schade, bestaande uit het verlies van de betonwapeningskorf (€ 49.983,91), en de indirect geleden schade, bestaande uit de kosten van geannuleerde transporten (€ 4.900,00), vertraging op de werf van de opdrachtgever van Armasteel, Sassevaart (€ 69.734,00) en de huur van een vervangende hijsmachine (€ 5.617,00). Ook vordert Armasteel vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten (€ 2.077,34). De rechtbank zal hierna per schadepost beoordelen of, en zo ja in hoeverre, deze voor toewijzing vatbaar is. Daarbij stelt zij voorop dat het buiten beschouwing blijven van een eventuele bedieningsfout door Armasteel, zoals overwogen in 4.10, ertoe leidt dat de rechtbank, anders dan LGH, van oordeel is dat geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van Armasteel.
Het verlies van de betonwapeningskorf
4.12.
Armasteel heeft gesteld dat de betonwapeningskorf onherstelbaar is beschadigd en dus volledig verloren is gegaan als gevolg van het voorval. De gevorderde schadevergoeding vanwege dit verlies heeft Armasteel berekend aan de hand van het aantal ton van de korf (33,4 ton), en bestaat uit de volgende subposten: a) de aankoopkosten van het staal, b) het op maat knippen en plooien van het staal, c) het laswerk, d) de huur van lastoestellen en lasinstallaties, e) het lasmateriaal, f) magnetisch onderzoek op de korf, g) elektrische doormeting van de korf, h) de huur van het terrein en gebouw waar de korf werd opgeslagen, en i) de overige kosten. De schadepost bedraagt in totaal € 49.983,91.
4.13.
Het verweer van LGH ten aanzien van deze schadepost is tweeledig. Allereerst heeft zij aangevoerd, in algemene bewoordingen, dat Armasteel de schadepost nader moet onderbouwen om te kunnen vaststellen dat hierin geen winstmarge is verdisconteerd. Daarnaast heeft LGH twee specifieke posten betwist, te weten sub d) en h): de verlengde huurtermijn van de lastoestellen en lasinstallaties, en van het terrein en gebouw waar de korf werd opgeslagen. LGH heeft betwist dat dit schade is die haar, als gevolg van de tekortkoming, kan worden toegerekend, omdat de huur ook zonder het voorval verschuldigd zou zijn geweest.
4.14.
De rechtbank passeert het algemene verweer van LGH, behoudens ten aanzien van één subpost. Armasteel heeft de subposten bij dagvaarding grotendeels concreet en gespecificeerd uiteengezet. Daarbij heeft zij telkens berekend wat de schade is vanwege het verlies van (het aantal ton van) de bewapeningskorf, en dit met stukken onderbouwd. Uit dat alles kan genoegzaam worden opgemaakt welke schade Armasteel heeft gevorderd en dat het daarbij steeds gaat om de kostprijs van de onderdelen en/of productie van de verloren gegane korf. Dit geldt evenwel niet voor post f), het magnetisch onderzoek op de korf. Armasteel heeft ten aanzien hiervan gesteld dat na afloop van het laswerk magnetisch onderzoek wordt verricht op de korf. Ter onderbouwing hiervan heeft zij twee facturen overgelegd. Daaruit blijkt dat dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden op een aantal dagen in mei en juni 2019 op, naar de rechtbank aanneemt, een aantal korven. Uit die facturen blijkt echter niet wat de kosten zijn geweest van het onderzoek op (het aantal ton van) de verloren gegane betonwapeningskorf, en Armasteel heeft dat evenmin gesteld. Gelet op het verweer van LGH had een dergelijke specificatie wel op de weg van Armasteel gelegen, en zij heeft daartoe voldoende gelegenheid gehad. Deze post (ad € 960,00) zal dan ook als onvoldoende concreet onderbouwd worden afgewezen.
4.15.
Het verweer van LGH ten aanzien van de posten d) en h) slaagt, nu Armasteel onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de huurkosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van de totstandbrenging en opslag van (het aantal ton van) de verloren gegane korf voor vergoeding in aanmerking komen. De huurkosten zou Armasteel ook hebben gemaakt als het voorval zich niet zou hebben voorgedaan. Armasteel heeft weliswaar, in reactie op het verweer van LGH, aangevoerd dat zij de huur heeft verlengd door het voorval, maar zij heeft niet concreet gemaakt dat dat nodig was als gevolg van het voorval en voor hoe lang dat was. Gelet op het verweer van LGH had dat wel op haar weg gelegen, en zij heeft daartoe voldoende gelegenheid gehad. Deze posten (ad € 683,21 en € 3.220,01) zullen dus als onvoldoende concreet onderbouwd worden afgewezen.
4.16.
Voor het overige heeft LGH de door Armasteel gestelde schade vanwege het verlies van de betonwapeningskorf niet betwist. Dat betekent dat de schade – te zijner tijd; zie hierna onder 4.19 – zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 49.983,91 − € 960,00 − € 683,21 − € 3.220,01 =) € 45.120,69.
De geannuleerde transporten
4.17.
Armasteel heeft gesteld dat zij als gevolg van het voorval twee – door haar reeds betaalde – transporten van betonwapeningskorven op 5 maart 2019 heeft moeten annuleren. Zij vordert de kosten van de geannuleerde transporten (€ 4.900,00). LGH heeft deze schadepost niet betwist, zodat deze als onweersproken zal worden toegewezen.
De vertragingskosten op de werf van Sassevaart
4.18.
Armasteel heeft gesteld dat de werf van haar opdrachtgever, Sassevaart, twee dagen heeft stilgelegen door het voorval met de hijsmachine op 5 maart 2019 en dat drie ingeschakelde werkploegen op die dagen hun werk op de werf niet hebben kunnen uitvoeren. Armasteel vordert daarom de kosten van de vertraging op de werf (€ 69.734,00). Naar aanleiding van het verweer van LGH, inhoudende dat niet is gebleken dat Sassevaart deze kosten bij Armasteel in rekening heeft gebracht, heeft Armasteel voorafgaand aan de zitting producties in het geding gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat dit wel het geval is. De reactie van LGH hierop is tweeledig. Allereerst heeft zij zich het recht voorbehouden om in een later stadium op die producties te reageren, omdat deze te kort voorafgaand aan de zitting zijn overgelegd. Daarnaast heeft LGH aangevoerd dat uit de door Armasteel overgelegde producties blijkt dat de vertraging is veroorzaakt door andere factoren dan het voorval.
4.19.
Met laatstgenoemd verweer betwist LGH dat de vertragingsschade haar in redelijkheid kan worden toegerekend als gevolg van de ondeugdelijke instructie (in de zin van art. 6:98 BW). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door Armasteel overgelegde producties weliswaar dat Sassevaart verschillende vertragingskostenposten bij Armasteel in rekening heeft gebracht, maar niet of de vertragingsschade in (voldoende) causaal verband staat tot het voorval met de hijsmachine op 5 maart 2019 en daarmee met de ondeugdelijke instructie door LGH. Naar het oordeel van de rechtbank is het partijdebat op dit punt thans nog onvoldoende uit de verf gekomen om daarover te kunnen oordelen. Zij zal partijen daarom in de gelegenheid stellen om zich bij aktes na tussenvonnis nader uit te laten over deze schadepost. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol zoals hierna vermeld.
De huur van een vervangende hijsmachine
4.20.
De volgende schadepost betreft de extra kosten die Armasteel heeft gemaakt voor de huur van een vervangende hijsmachine (€ 5.617,00). Armasteel heeft hiertoe aangevoerd dat zij door het voorval genoodzaakt was om voor de periode na het voorval (6 tot en met 15 maart 2019) een vervangende hijsmachine te huren bij een andere leverancier. Armasteel vordert het verschil tussen de huurprijs van de zwaardere hijsmachine en die van de Mini Jack 4040SC die zij bij LGH had gehuurd. LGH heeft hiertegen het volgende aangevoerd. De gevorderde kosten betreffen de huur van een zwaardere, en dus duurdere hijsmachine dan de Mini Jack 4040SC. Deze kosten vloeien voort uit een eigen keuze van Armasteel en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. In reactie hierop heeft Armasteel ter zitting aangevoerd dat zij als gevolg van het voorval genoodzaakt was om op zeer korte termijn een vervangend hijssysteem te huren, en dat zij in de gegeven omstandigheden redelijk heeft gehandeld door te opteren voor de huur van een zwaarder hijssysteem.
4.21.
De rechtbank begrijpt het standpunt van Armasteel aldus dat zij een zwaardere hijsmachine heeft gehuurd omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de omgevallen hijsmachine van een te licht kaliber was. Dat Armasteel in die veronderstelling verkeerde, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk, en gelet op de ernst van hetgeen zich op 5 maart 2019 heeft voorgedaan, ziet de rechtbank niet zonder meer in waarom Armasteel de keuze voor een zwaardere machine in redelijkheid niet heeft mogen maken. Nu LGH heeft nagelaten om dit verweer meer handen en voeten te geven, terwijl zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, zal dit als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Deze schadepost zal als onvoldoende gemotiveerd betwist, worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten
4.22.
Tot slot heeft Armasteel vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten (€ 2.077,34), waarbij zij aansluiting heeft gezocht bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit). LGH heeft hiertegen aangevoerd dat voor vergoeding van deze kosten geen grond bestaat, omdat het besluit niet ziet op verbintenissen die strekken tot vergoeding van schade.
4.23.
Armasteel heeft de verschuldigdheid noch de omvang van de expertisekosten (nader) geduid, geëxpliciteerd of onderbouwd. Voor zover de expertisekosten meer omvatten dan de – hierna te beoordelen – buitengerechtelijke incassokosten, zullen deze als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.24.
Het verweer van LGH leidt niet tot afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Het is juist dat het in deze zaak niet gaat om een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom in de zin van het besluit, noch op een andere situatie waarop het besluit van toepassing is. Dat betekent evenwel niet zonder meer dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, maar dat aan de hand van de vereisten van artikel 6:96 lid 2 onder c BW, aan welk artikellid het rapport BGK-integraal een nadere invulling geeft, moet worden vastgesteld of Armasteel recht heeft op vergoeding van deze kosten. Armasteel heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan de verrichtingen ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. Dat daarvoor in redelijkheid kosten zijn gemaakt, staat tussen partijen niet ter discussie. De hoogte van het gevorderde bedrag (inclusief de daarover toewijsbare verschenen wettelijke rente, zie hierna onder 4.25) is voorts in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in voormeld besluit en die geacht worden redelijk te zijn, ook bij toepasselijkheid van het rapport BGK-integraal. De vordering is daarom toewijsbaar.
Tot slot
4.25.
Al het voorgaande brengt mee dat LGH – te zijner tijd – (in ieder geval) zal worden veroordeeld tot betaling aan Armasteel van een bedrag aan schadevergoeding van (€ 45.120,69 + € 4.900,00 + € 5.617,00 + € 2.077,34 =) € 57.715,03. Daarover is de gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, als niet weersproken, toewijsbaar.
4.26.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat LGH aansprakelijk is voor de schade die Armasteel heeft geleden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de instructieverplichting aan de zijde van LGH, behoeven de overige gestelde tekortkomingen en het gestelde onrechtmatig handelen van LGH geen bespreking. Voorts leidt het buiten beschouwing blijven van een eventuele bedieningsfout door Armasteel, zoals overwogen in 4.10, ertoe dat de vorderingen in reconventie – te zijner tijd – zullen worden afgewezen.
4.27.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.28.
De rechtbank geeft partijen in overweging om, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in dit vonnis heeft overwogen, met elkaar in overleg te treden teneinde te bezien of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 oktober 2021voor het nemen van een akte na tussenvonnis door Armasteel over – uitsluitend – het causaal verband tussen de vertragingsschade en de ondeugdelijke instructie, zoals is overwogen onder 4.19;
bepaalt dat LGH vier weken later bij antwoordakte hierop mag reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Tillema. Het is ondertekend door de rolrechter en op 15 september 2021 uitgesproken in het openbaar.
[625/1582]