ECLI:NL:RBROT:2021:13366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9374264 VZ VERZ 21-13502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar wegens verstoorde arbeidsverhouding en integriteitskwesties

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] door de Gemeenschappelijke regeling Stroomopwaarts MVS. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1 maart 2018 in dienst was en wiens arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 is omgezet van publiekrechtelijk naar privaatrechtelijk. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen is ontstaan door herhaaldelijk niet-integer handelen van [verweerster]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] in de periode voorafgaand aan de ontbinding onduidelijkheid heeft gecreëerd over haar woon- en verblijfplaats, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk. Ondanks waarschuwingen en gesprekken over haar integriteit, bleef [verweerster] volharden in haar standpunt dat zij niets verkeerd had gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsverhouding zodanig was dat van Stroomopwaarts niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 december 2021, en [verweerster] heeft recht op een transitievergoeding van € 3.770,85 bruto. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9374264 VZ VERZ 21-13502
uitspraak (bij vervroeging): 27 oktober 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van:
de Gemeenschappelijke regeling Stroomopwaarts MVS,
gevestigd te Schiedam ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. T. Koomen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. D. Pieterse.
Partijen worden hierna aangeduid als Stroomopwaarts en [verweerster] .

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met producties, ontvangen op 2 augustus 2021;
- het verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting naar voren is gebracht.
1.3.
De uitspraak van de beschikking is bij vervroeging bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum verweerster] , is sinds 1 maart 2018 in dienst van Stroomopwaarts, laatstelijk in de functie van medewerker Uitkeringsadministratie, aanvankelijk voor bepaalde tijd en sinds 1 maart 2019 voor onbepaalde tijd. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 2.627,- bruto per maand, te vermeerderen met € 447,90 bruto per maand aan Individueel Keuzebudget (IKB).
2.2.
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking getreden. Als gevolg daarvan is de publiekrechtelijke aanstelling van [verweerster] per die datum van rechtswege omgezet in een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst.
2.3.
Bij haar indiensttreding heeft [verweerster] de Gedragscode Integriteit van Stroomopwaarts tevens ambtseed/-belofte ondertekend, waarmee zij onder meer heeft verklaard:
“Ik ga respectvol met (de integriteit van) mijn collega’s om. (…)
Ik draag verantwoordelijkheid voor mijn eigen handelen. Ik kan de keuzes die ik binnen mijn werk maak verantwoorden.
Ik geef in mijn gedrag het goede voorbeeld.”
2.4.
Op 25 maart 2021 heeft [verweerster] de ambtsbelofte mondeling afgelegd ten overstaan van de directeur van Stroomopwaarts.
2.5.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft [verweerster] een schriftelijke berisping gekregen wegens, kort gezegd, het niet nemen van verantwoordelijkheid in de werkzaamheden. Stroomopwaarts verwijt [verweerster] dat zij niet dan wel onvoldoende heeft geanticipeerd en zich afwachtend heeft opgesteld in een situatie waarin [verweerster] door haar teammanager was gevraagd om een werkproces op te pakken met betrekking tot een aan Stroomopwaarts uitgebrachte dagvaarding van een beslaglegger. Stroomopwaarts verwijt [verweerster] voorts dat door haar afwachtende opstelling het volledige betalingsverkeer van Stroomopwaarts geblokkeerd is geraakt door een beslaglegging. Om het beslag te doen opheffen, heeft Stroomopwaarts een niet te verhalen bedrag van ruim € 9.000,- moeten betalen.
2.6.
[verweerster] heeft zich schriftelijk en mondeling tegen de schriftelijke berisping verweerd, waarbij zij heeft aangevoerd dat sprake was van een incident, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de teammanager ligt.
2.7.
Stroomopwaarts heeft de schriftelijke berisping gehandhaafd. In een gesprek met [verweerster] heeft Stroomopwaarts zich op het standpunt gesteld dat elke medewerker verantwoordelijk is voor het eigen handelen en dat [verweerster] haar verantwoordelijkheid niet heeft genomen door haar teammanager niet om hulp te vragen toen zij niet begreep wat er van haar werd verwacht.
2.8.
In oktober 2020 heeft [verweerster] zich ziek gemeld.
2.9.
Op 25 november 2020 heeft de direct leidinggevende van [verweerster] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ), getracht een chocoladeletter te bezorgen op het opgegeven woonadres van [verweerster] aan de [adres 1] . [verweerster] bleek niet thuis te zijn. [naam 1] zag echter wel een (Poolse) man met behulp van een sleutel de woning ingaan, terwijl Stroomopwaarts in de veronderstelling verkeerde dat [verweerster] alleenstaand was.
2.10.
[naam 1] heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met [verweerster] , die verklaarde dat zij vanwege haar gezondheidstoestand bij een vriendin verbleef. [verweerster] was desgevraagd niet bereid haar verblijfadres aan Stroomopwaarts door te geven. [verweerster] gaf [naam 1] te kennen dat zij vanaf de volgende dag weer in haar woning aan de [adres 1] zou verblijven.
2.11.
Op 28 januari 2021 heeft [naam 1] een ‘beterschapsbloemetje’ laten bezorgen bij [verweerster] op het adres aan de [adres 1] . In een telefoongesprek met [naam 1] een dag later gaf [verweerster] te kennen dat zij geen bloemen had ontvangen. Nadat de bloemist had verklaard dat de bloemen waren bezorgd en aangenomen, heeft [verweerster] gezegd dat zij zoveel bloemen krijgt dat ze het boeket van Stroomopwaarts waarschijnlijk over het hoofd heeft gezien.
2.12.
Op 2 februari 2021 is [naam 1] op huisbezoek gegaan bij [verweerster] . [verweerster] werd echter niet aangetroffen op het opgegeven woonadres te [plaatsnaam 1] . Volgens [verweerster] was zij ten tijde van het huisbezoek bij de fysiotherapeut. Daarop heeft [naam 1] in een ‘indringend’ telefoongesprek met [verweerster] te kennen gegeven dat zij het gevoel had dat [verweerster] niet eerlijk was over haar verblijfplaats. [verweerster] verklaarde toen dat zij daadwerkelijk haar woon- en verblijfplaats heeft op het door haar opgegeven adres in [plaatsnaam 1] .
2.13.
Naar aanleiding van een door Stroomopwaarts ontvangen melding dat [verweerster] al langere tijd bij haar ouders, die een bijstandsuitkering ontvangen, verblijft, hebben [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), unitmanager instroom, op 2 maart 2021 met [verweerster] gesproken. Tijdens dit gesprek is [verweerster] meegedeeld dat zij tot nader order wordt geschorst in verband met een onderzoek naar mogelijke uitkeringsfraude. In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende:
“In het gesprek op 2 maart vertelt [verweerster](kantonrechter: [verweerster] )
dat zij al sinds december niet meer in [plaatsnaam 1] woont. Zij gebruikt het adres als postadres. Zij vertelt dat zij officieel in [plaatsnaam 2] woont. Zij is eind september getrouwd met haar partner en is in [plaatsnaam 2] gaan wonen op het adres [adres 2] . Het huwelijk ging snel mis en zij is het huis uit gezet. Zij is toen terug gegaan naar [plaatsnaam 1] , maar daar is zij in december met ruzie het huis uit gezet. Zij heeft het adres in [plaatsnaam 2] nooit aan haar werkgever doorgegeven. Brieven ed. gaan dan ook naar het adres in [plaatsnaam 1] .
Over het signaal dat zij bij haar ouders zou wonen, geeft zij aan dat dat niet zo is. Zij woont al jaren in [plaatsnaam 1] . Woont zij dan samen met de Poolse man? Nee, zij woont sinds eind september in [plaatsnaam 2] , maar is daar in november weg gegaan met ruzie. Waar verbleef zij toen zij ziek was? Gedeeltelijk in [plaatsnaam 1] , maar ook bij haar ouders. Eerder gaf zij aan bij een vriendin te verblijven. Dat klopt zegt ze. Soms bij haar ouders, maar ook bij een vriendin en bij een oom. Zij verblijft op verschillende plekken. (…)
Tevens geeft [verweerster] aan dat ze in november of december voor het laatst huur betaald heeft voor het adres in [plaatsnaam 1] en dat ze in december haar sleutels ingeleverd heeft.
[naam 1](kantonrechter: [naam 1] )
vraagt haar daarom waarom ze gelogen heeft over haar verblijfplaats. [verweerster] geeft aan dat ze niet gelogen heeft en de waarheid heeft verteld. [naam 1] herinnert haar aan het gesprek op 2 februari waarin [verweerster] verklaarde dat ze woont en verblijft op het adres in [plaatsnaam 1] . Dit blijkt dus niet te kunnen kloppen omdat ze de sleutels al in december heeft ingeleverd. [verweerster] geeft aan dat ze niet de waarheid heeft gezegd omdat ze teveel problemen heeft.”
2.14.
Bij brief van 3 maart 2021 heeft Stroomopwaarts bevestigd dat [verweerster] tot nader order is geschorst. Voormelde brief houdt in, voor zover hier van belang:
“Bij ons is bekend dat u in [plaatsnaam 1] woont, echter wij hebben signalen ontvangen dat u bij uw ouders in [plaatsnaam 3] zou wonen, hetgeen volgens u niet het geval is. Echter, gezien het feit dat uw ouders een bijstandsuitkering ontvangen, de aard van uw functie en het gegeven dat u als ambtenaar de ‘Gedragscode integriteit’ hebt ondertekend, zij wij genoodzaakt om hier een onderzoek naar te doen om mogelijke uitkeringsfraude uit te sluiten.
Het feit dat u richting uw leidinggevende, [naam 1] al langere tijd heel onduidelijk bent over uw woon- en verblijfplaats, komt niet ten goede aan onze relatie en, gezien uw status als ambtenaar, zien wij dit als een forse deuk in ons vertrouwen in u. Hoewel wij begrip hebben voor uw privésituatie, kunnen en mogen wij van iemand met de status van ambtenaar, niet accepteren dat wij niet op een eerlijke wijze geïnformeerd worden.
Gezien bovenstaande hebben wij besloten om u tot nader orde te schorsen (met behoud van loon) totdat wij hierover duidelijkheid hebben verkregen.”
2.15.
Bij brief van 9 maart 2021 heeft Stroomopwaarts de schorsing opgeheven en tevens [verweerster] een officiële waarschuwing gegeven. Voormelde brief houdt in, voor zover hier van belang:
“(…) U heeft weliswaar aangegeven dat u af en toe bij uw ouders logeert, echter is er geen sprake van een structurele situatie. We zullen derhalve uw schorsing beëindigen (…)
De wijze waarop u met ons in de afgelopen periode gecommuniceerd heeft, en waarover we uitgebreid met u gesproken hebben tijdens ons gesprek van 02 maart jl., verdient echter absoluut niet de schoonheidsprijs. Sterker nog. Het heeft ons vertrouwen in u als ambtenaar flink doen slinken en we hebben serieus overwogen om het dienstverband met u te beëindigen. Het is ons duidelijk geworden dat u niet transparant bent geweest over uw woonsituatie en dat u de afgelopen maanden vragen over uw verblijf tijdens ziekte niet eerlijk heeft beantwoord. U heeft als ambtenaar een integriteitsverklaring ondertekend en wij mogen van u dan ook verwachten, dat uw handelen, in welke vorm dan ook, onberispelijk is. (…)
Wij geven u bij deze een strenge officiële waarschuwing, hetgeen betekent dat een volgende misstap, van welke aard dan ook, voor ons aanleiding zal zijn om de samenwerking met u te beëindigen. U zult alles in het werk moeten stellen om ons vertrouwen in u weer terug te winnen. We refereren hierbij tevens aan ons schrijven van 20 januari 2020, toen u een schriftelijke berisping ontvangen heeft.
We gaan ervan uit, dat u zich duidelijk zult verbeteren en dat u voortaan open, eerlijk en transparant met ons communiceert.”
2.16.
Met ingang van 12 april 2021 is [verweerster] volledig hersteld gemeld.
2.17.
Bij brief van 18 mei 2021 heeft Stroomopwaarts de moeder van [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek op 31 mei 2021 over mogelijkheden voor bemiddeling naar werk in het kader van de bijstandsuitkering. In voormelde brief staat standaard vermeld dat, indien de cliënt de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, deze zelf dient zorg te dragen voor een tolk.
2.18.
[verweerster] heeft op 31 mei 2021 de collega met wie het gesprek met haar moeder zou plaatsvinden, werkconsulent [naam 3] (hierna: [naam 3] ), aangeboden om tijdens het gesprek als tolk op te treden. Daarbij heeft [verweerster] [naam 3] verzocht om niet [verweerster] naam in de rapportage op te nemen, maar slechts te vermelden dat ‘een dochter’ heeft vertaald.
2.19.
[naam 3] heeft [verweerster] na intern overleg te kennen gegeven dat deze niet bij het gesprek met haar moeder aanwezig kon zijn. Tevens heeft [naam 3] bij e-mailbericht van 2 juni 2021 melding gedaan van het voorval bij haar leidinggevende. In voormeld e-mailbericht staat onder meer het volgende:
“Collega(kantonrechter: [verweerster] )
vroeg mij met haar mee te gaan naar een vergaderruimte om te praten. We hadden het over koetjes en kalfjes en toen ik het gesprek wilde afsluiten zei collega “Oja nog 1 ding je hebt straks een gesprek met mij moeder en ik ga tolken maar dat mag je absoluut niet vermelden in jouw rapport”, “ik heb nog meer zussen dus schrijf maar een dochter heeft vertaald””
2.20.
Naar aanleiding van de melding van [naam 3] heeft op 16 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 4] (HR adviseur) en [verweerster] . [verweerster] heeft in dat gesprek verklaard niet te begrijpen wat ze fout heeft gedaan, aangezien zij uiteindelijk niet heeft getolkt. Ook nadat [naam 1] [verweerster] had voorgehouden dat het Stroomopwaarts erom ging dat [verweerster] een collega heeft gevraagd informatie achter te houden in het dossier, waarmee [verweerster] volgens Stroomopwaarts niet alleen zelf haar integriteit heeft geschonden, maar ook een collega heeft gevraagd dat te doen, heeft [verweerster] volhard in haar standpunt dat ze niets fout heeft gedaan. Op de vraag waarom zij haar collega heeft gevraagd informatie achter te houden, heeft [verweerster] geantwoord dat ze bang was om ‘in de problemen te komen’. Stroomopwaarts heeft in voormeld gesprek een aanbod gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.21.
[verweerster] heeft Stroomopwaarts bij e-mailbericht van 23 juni 2021 laten weten het aanbod niet te accepteren. [verweerster] schrijft dat zij naar haar weten niets verkeerd heeft gedaan.
2.22.
Op 5 juli 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 2] en [verweerster] . [verweerster] heeft tijdens het gesprek verklaard dat zij het gedrag van haar collega ( [naam 3] ) oncollegiaal vindt. De collega had volgens [verweerster] ook met haar in gesprek kunnen gaan als deze het tolken door [verweerster] een probleem vond, in plaats van een melding bij de teammanager te doen.
2.23.
Bij brief van 6 juli 2021 is [verweerster] door Stroomopwaarts geschorst in afwachting van juridisch advies.
2.24.
Bij brief van 21 juli 2021 is aan [verweerster] meegedeeld dat Stroomopwaarts zich tot de rechter zal wenden om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.

3..Het geschil

3.1.
Stroomopwaarts verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden primair op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, subsidiair onderdeel d, meer subsidiair onderdeel i BW, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van één maand, en daarbij te bepalen dat Stroomopwaarts geen andere vergoeding dan de transitievergoeding ad € 3.684,36 bruto verschuldigd is, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt Stroomopwaarts ten grondslag dat sprake is van primair een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van Stroomopwaarts in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de g-grond), subsidiair ongeschiktheid van [verweerster] voor de functie (de d-grond) en meer subsidiair een combinatie van die twee gronden, zodanig dat van Stroomopwaarts in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de i-grond). Ter onderbouwing van haar verzoek stelt Stroomopwaarts dat door gedragingen van [verweerster] een onherstelbare vertrouwensbreuk en een volstrekt onwerkbare situatie is ontstaan. [verweerster] neemt haar verantwoordelijkheid niet en schuift de schuld af op anderen. Zij heeft over haar woon-en verblijfplaats tegenstrijdige verklaringen gegeven en herhaaldelijk gelogen tegen haar leidinggevende. Zij heeft geen openheid van zaken willen geven waar dat wel van haar verlangd mocht worden. [verweerster] heeft een collega benaderd met de vraag om informatie achter te houden. [verweerster] handelt daarmee in strijd met het integriteitsbeleid van Stroomopwaarts, de ambtsbelofte en artikel 6 van de Ambtenarenwet. Herstel van het vertrouwen c.q. de verstoorde arbeidsverhouding is niet reëel. [verweerster] gold als een gewaarschuwd mens vanwege een berisping en een strenge officiële waarschuwing. Desondanks, en nog geen drie maanden nadat zij de ambtsbelofte opnieuw, ditmaal mondeling, had afgelegd, heeft zij een nieuw incident doen ontstaan.
[verweerster] is ongeschikt voor de functie wegens het ontbreken van de vereiste grondhouding. [verweerster] geeft er blijk van niet te beschikken over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling die horen bij de bijzondere positie van ambtenaar. Dat blijkt niet alleen uit haar gedragingen, waaruit een gebrek aan integriteit en transparantie kan worden afgeleid, maar ook uit het feit dat zij niet begrijpt wat ze fout doet en de schuld steeds bij een ander legt. Het ontbreekt [verweerster] aan de benodigde zelfreflectie. Een verbetertraject heeft na drie behoorlijke incidenten geen reële kans van slagen. Indien de g-grond en d-grond niet voldragen zijn, dient de combinatie van een verstoorde arbeidsverhouding en het ontbreken van de vereiste grondhouding tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te leiden. Herplaatsing ligt gelet op de aard van de verweten gedragingen niet in de rede. Op grond van artikel 7:673 lid 1 BW en uitgaande van een ontslagdatum per 1 november 2021 komt [verweerster] een transitievergoeding toe van € 3.684,36 bruto.
3.3.
[verweerster] voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen moet worden. Voorwaardelijk, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, maakt [verweerster] aanspraak op de wettelijke transitievergoeding. [verweerster] betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Ter zake van de beslaglegging kan [verweerster] geen enkel verwijt worden gemaakt, zodat er geen aanleiding bestond voor een schriftelijke berisping. Bovendien kan uit de enkele omstandigheid dat een ambtenaar eenmalig een fout maakt bij de uitvoering van de werkzaamheden niet worden afgeleid dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding. Op [verweerster] rustte geen verplichting voor het doorgeven van een adreswijziging. Indien en voor zover zij al onjuiste mededelingen heeft gedaan, is sprake van eenmalig plichtsverzuim. Het plichtsverzuim is niet ernstig, aangezien er geen raakvlak bestaat met de uit te voeren werkzaamheden en niet gebleken is dat het handelen van [verweerster] enige consequentie heeft gehad voor haar functioneren. Voor Stroomopwaarts bestond bovendien geen enkele aanleiding om onderzoek te doen naar het woonadres van [verweerster] . Het incident met betrekking tot het tolken is uitvergroot en uit zijn verband getrokken. [verweerster] heeft haar collega gevraagd om haar als dochter te vermelden, om de eenvoudige reden dat [verweerster] geen beëdigd tolk-vertaler is en zich niet als professioneel tolk kan en mag uitgeven. Niet gebleken is dat sprake is van een volstrekt onwerkbare situatie. Het is Stroomopwaarts die dat eenzijdig zo ervaart. Zo nodig kan mediation worden ingezet.
[verweerster] betwist voorts dat zij ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid. De vermeende incidenten met betrekking tot het woonadres van [verweerster] en het tolken hebben geen verband met de uitoefening van de werkzaamheden of het functioneren van [verweerster] . Als [verweerster] al een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de kwestie van de beslaglegging, dan is dit enkele incident van onvoldoende gewicht om te concluderen dat er sprake is van disfunctioneren. Het verzoek is bovendien prematuur, omdat Stroomopwaarts heeft nagelaten [verweerster] een verbetertraject aan te bieden. In het verlengde hiervan betwist [verweerster] dat sprake is van een combinatie van een verstoorde arbeidsverhouding en disfunctioneren, waardoor het voortduren van de arbeidsverhouding niet van Stroomopwaarts kan worden gevergd.
Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, maakt [verweerster] aanspraak op betaling van de transitievergoeding berekend tot en met de datum waarop het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd.

4..De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het primair om de vraag of sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Stroomopwaarts in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.2.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
4.3.
Vast staat dat [verweerster] , nadat er eind november 2020 en in de periode daarna groeiende twijfels waren ontstaan over haar verblijfplaats, steeds heeft gezegd dat zij in [plaatsnaam 1] woonde. Achteraf is gebleken dat zij in december 2020 de sleutels van haar (huur)woning in [plaatsnaam 1] heeft ingeleverd bij de verhuurder. Toch heeft [verweerster] op twee momenten nadien, namelijk eind januari 2021, toen er bloemen werden bezorgd, en in februari 2021, toen [verweerster] zei dat ze ten tijde van het huisbezoek bij de fysiotherapeut was, tegen haar leidinggevende gezegd dat ze in [plaatsnaam 1] woonde, terwijl dat niet waar was. Vervolgens heeft Stroomopwaarts bij brief van 9 maart 2021 [verweerster] een ‘strenge’ officiële waarschuwing gegeven, vanwege het feit dat zij in de periode daarvoor vragen over haar verblijf tijdens ziekte niet eerlijk heeft beantwoord. Daarbij is [verweerster] te verstaan gegeven dat het vertrouwen van Stroomopwaarts in haar als ambtenaar een flinke deuk heeft gekregen en dat zij alles in het werk zal moeten stellen om het vertrouwen te herwinnen. In diezelfde periode heeft zij in maart mondeling de ambtsbelofte afgelegd in handen van de directeur van Stroomopwaarts. Nog geen twee maanden later, op 31 mei 2021, heeft [verweerster] een collega aangeboden om in een gesprek met haar moeder als tolk op te treden en heeft zij die collega verzocht om in een rapportage van dat gesprek haar personalia niet op te nemen, maar het slechts te beperken tot ‘een dochter’. Het verzoek om haar naam uit het rapport te laten was omdat zij het tolken voor haar teamleider verborgen wilde houden, teneinde ‘gezeur’ van de teamleider te voorkomen, zo heeft [verweerster] op de zitting desgevraagd verklaard. Hiermee heeft [verweerster] dus (opnieuw) afbreuk gedaan aan haar integriteit.
4.4.
Dit alles, in combinatie met het feit dat [verweerster] niet inziet dat sprake is van niet-integer handelen, dat zij in dat standpunt volhardt en zelfs vindt dat haar collega oncollegiaal heeft gehandeld, terwijl van [verweerster] als ambtenaar een hoge mate van integriteit verwacht mag worden en het voor haar, gelet op de strenge officiële waarschuwing en de gesprekken die met haar zijn gevoerd, duidelijk was dat het vertrouwen van Stroomopwaarts in haar onder druk stond en dat zij zich geen enkele misstap meer kon veroorloven, maakt dat voldoende aannemelijk is geworden dat Stroomopwaarts thans het vertrouwen in [verweerster] volledig heeft verloren en dat sprake is van een zodanig verstoorde verhouding dat van Stroomopwaarts redelijkerwijs niet langer gevergd kan worden [verweerster] in dienst te houden.
4.5.
Omdat [verweerster] tot op de dag van de zitting er blijk van heeft gegeven niet te begrijpen wat zij fout doet, valt te verwachten dat bij herplaatsing elders in de organisatie opnieuw problemen in de integriteitssfeer zullen ontstaan. Herplaatsing ligt daarom niet in de rede. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, ondanks de persoonlijke omstandigheden die maken dat het voor [verweerster] van belang is haar arbeidsovereenkomst te behouden.
4.6.
Op de voet van artikel 7:671b lid 8 sub a BW moet vervolgens de ontbindingsdatum worden vastgesteld. Rekening houdende met de geldende opzegtermijn van één maand zal de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2021 worden ontbonden.
4.7.
Stroomopwaarts is aan [verweerster] een transitievergoeding verschuldigd, omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van Stroomopwaarts wordt ontbonden. Stroomopwaarts is in de berekening van de transitievergoeding uitgegaan van een einde van het dienstverband per 1 november 2021. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 december 2021 zal de transitievergoeding worden bepaald op € 3.770,85 bruto. Dat bedrag wordt toegewezen.
4.8.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2021;
veroordeelt Stroomopwaarts om aan [verweerster] de transitievergoeding van € 3.770,85 bruto te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
546