In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, die op dat moment in een kliniek verbleef. De officier van justitie had op 25 oktober 2021 verzocht om voortzetting van de op 24 oktober 2021 opgelegde crisismaatregel. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde de betrokkene dat hij niet door de toegewezen advocaat, mr. T. Gümüs, wilde worden bijgestaan, maar de voorkeur gaf aan een Marokkaanse advocaat. De rechtbank oordeelde dat de afkomst van de advocaat geen rol mocht spelen in de keuze van bijstand, en trok een grens in de vrije advocatenkeuze van de betrokkene. De rechtbank gaf aan dat als de betrokkene volhardde in zijn eis, hij op dat moment niet wilde worden bijgestaan door een advocaat.
De rechtbank beoordeelde de situatie van de betrokkene en concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, onder andere door agressief gedrag van de betrokkene. De psychiater had verklaard dat de betrokkene last had van psychotische klachten en dat er een risico bestond voor de veiligheid van anderen. De rechtbank oordeelde dat de crisissituatie zo ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling achtte de rechtbank verschillende vormen van verplichte zorg noodzakelijk, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
De rechtbank verleende uiteindelijk een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die geldig was tot en met 18 november 2021. Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. M. van Kuilenburg en schriftelijk uitgewerkt op 8 november 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.