In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021, hebben beide partijen, man en vrouw, een verzoek ingediend met betrekking tot voorlopige voorzieningen in het kader van hun echtscheiding. De man en vrouw zijn op 25 mei 2018 te Rotterdam gehuwd en hebben samen een minderjarig kind. De man verzoekt om het huurrecht van de echtelijke woning, terwijl de vrouw dit verzet. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de hoofdverzorger is van het minderjarige kind en dat zij sinds het huisverbod van de man in de echtelijke woning woont. De man kan zijn stelling dat de woning voor hem noodzakelijk is op medische gronden niet aannemelijk maken. Daarom wordt het verzoek van de man afgewezen en dat van de vrouw toegewezen.
Daarnaast verzoekt de man om de afgifte van goederen die hij nodig heeft, maar de rechtbank oordeelt dat niet alle goederen zich nog in de woning bevinden. De vrouw moet de man de goederen die zij erkent beschikbaar stellen. Verder is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de man beperkte omgang heeft met het kind, en de rechtbank heeft de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 147,- per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.