ECLI:NL:RBROT:2021:13394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/10/627976 / FA RK 21-8189
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in het kader van echtscheiding met betrekking tot huurrecht, zorgregeling en alimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021, hebben beide partijen, man en vrouw, een verzoek ingediend met betrekking tot voorlopige voorzieningen in het kader van hun echtscheiding. De man en vrouw zijn op 25 mei 2018 te Rotterdam gehuwd en hebben samen een minderjarig kind. De man verzoekt om het huurrecht van de echtelijke woning, terwijl de vrouw dit verzet. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de hoofdverzorger is van het minderjarige kind en dat zij sinds het huisverbod van de man in de echtelijke woning woont. De man kan zijn stelling dat de woning voor hem noodzakelijk is op medische gronden niet aannemelijk maken. Daarom wordt het verzoek van de man afgewezen en dat van de vrouw toegewezen.

Daarnaast verzoekt de man om de afgifte van goederen die hij nodig heeft, maar de rechtbank oordeelt dat niet alle goederen zich nog in de woning bevinden. De vrouw moet de man de goederen die zij erkent beschikbaar stellen. Verder is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de man beperkte omgang heeft met het kind, en de rechtbank heeft de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 147,- per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/627976 / FA RK 21-8189
Beschikking van 22 december 2021 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 29 oktober 2021;
  • de berichten met bijlagen van de zijde van de man van 14 december 2021 en
16 december 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 15 december 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
17 december 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam persoon 1] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 mei 2018 te Rotterdam met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen bezitten de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.4.
De man is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.

3..De beoordeling

3.1.
Woning
3.1.1.
Beide partijen verzoeken ieder voor zich te bepalen dat zij met uitsluiting van de ander gerechtigd zullen zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, waartoe partijen allebei de voor hen zwaarwegende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd.
3.1.2.
Voor de rechtbank is aannemelijk dat beide partijen in staat zullen zijn de huur van de woning te betalen. Beide partijen hebben belang bij een zelfstandige woning in Rotterdam. Voor geen beiden is aannemelijk dat zij op zeer korte termijn een andere zelfstandige woning kunnen betrekken. Gelet op de gemotiveerde weerspreking door de vrouw, maakt de man zijn stelling dat de echtelijke woning voor hem noodzakelijk is op medische gronden, niet aannemelijk. Overigens heeft de man tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat hij niet per se de echtelijke woning hoeft, maar vooral een woning wil in Rotterdam vanwege [voornaam minderjarige] en vanwege de familie van de man.
Bij de afweging van de resterende belangen van partijen weegt het zwaarst voor de rechtbank dat de vrouw de hoofdverzorger is van [voornaam minderjarige] en dat zij, vanaf het moment dat de man op grond van een huisverbod de woning heeft verlaten (september 2021), woont in de echtelijke woning.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en het verzoek van de man afwijzen.
De rechtbank vermeldt nog dat de man op grond van deze beslissing – in de onderlinge verhouding met de vrouw – niet (meer) verplicht is de huur van de woning te betalen.
Ook vermeldt de rechtbank nog dat de vrouw volgens haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling van plan is zo snel mogelijk een andere woning te betrekken. Dit biedt de man wellicht de mogelijkheid om daarna de echtelijke woning te betrekken.
3.2.
Afgifte goederen
3.2.1.
De man verzoekt de vrouw te bevelen de goederen strekkend tot het dagelijks gebruik van de man aan hem beschikbaar te stellen.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Gelet op de weerspreking door de vrouw is niet aannemelijk geworden dat alle goederen waarvoor de man dat stelt, zich nog bevinden in de echtelijke woning, althans in het beheer van de vrouw. Voor de goederen waarvoor de vrouw dit wel heeft erkend, zal de rechtbank bepalen dat de man deze kan laten ophalen bij de vrouw. Partijen zijn het erover eens dat de man dit kan laten doen door [naam persoon 2] , neef van de man.
Het gaat om de volgende goederen:
laptop met lader,
enige kleding van de man, bekend bij de vrouw,
gereedschap van de man.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over een voorlopige regeling op grond waarvan de man in de ene week gedurende een keer een uur omgang heeft met [voornaam minderjarige] en in de andere week gedurende twee keer een uur omgang heeft met [voornaam minderjarige] , telkens op het kantoor van de Jeugdbescherming, waarbij de dagen en tijdstippen worden vastgesteld door de Jeugdbescherming in overleg met zowel de man als de vrouw.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de Jeugdbescherming bereid is tot het voormelde. De raad heeft ook benoemd dat het voor de man belangrijk is dat hij zich tegenover de Jeugdbescherming gedraagt zoals van hem mag worden verwacht en als dat niet lukt, de hulpverlening kan worden gestopt. Verder is tijdens de mondelinge besproken dat als een afspraak is gemaakt, die afspraak ook doorgaat en dat bijvoorbeeld de vrouw een afspraak niet eenzijdig kan wijzigen of afzeggen.
Uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat zij zich voldoende kunnen vinden in wat hiervoor is vermeld over de voorlopige zorgregeling. De rechtbank zal die zorgregeling daarom vastleggen.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] met een bedrag van € 150,- per maand.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
Behoefte
3.4.3.
Omdat de vrouw pas twee werkdagen voor de mondelinge behandeling haar verzoek tot een kinderbijdrage heeft ingediend, terwijl de man al wel anderhalve maand daarvoor de procedure was gestart en omdat de vrouw pas tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat er voor [voornaam minderjarige] tijdens detentie van de man hetzelfde netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar was als tijdens periodes waarin de man bij de vrouw verbleef en inkomen had, heeft de man zich niet optimaal kunnen verweren tegen het verzoek van de vrouw voor zover het de behoefte betreft. Dit is voor de rechtbank reden om de behoefte te bepalen op basis van de netto besteedbare inkomens van tijdens de relatie en volgt de rechtbank de vrouw dus niet in haar betoog daarvan af te wijken. Het netto besteedbaar inkomen van de man is bij deze berekening € 1.308,- per maand. Het besteedbaar inkomen van de vrouw is € 1.567,-, waarin de rechtbank heeft betrokken het kindgebonden budget van € 100,- per maand waarop de vrouw aanspraak kon maken. Dit resulteert in een behoefte van € 376,- per maand.
Draagkrachtberekening
3.4.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige netto besteedbaar inkomen van de man € 1.756,- per maand bedraagt en dat van de vrouw € 1.937,- per maand, inclusief het kindgebonden budget van € 370,- per maand waar zij aanspraak op kan maken.
3.4.6.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.700,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)] en bedraagt € 160,- per maand.
3.4.7.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.700,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)] en bedraagt € 249,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.4.8.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 160,- / € 409,- x € 376,- = € 147,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 249,- / € 409,- x € 376,- = € 229,- +
samen € 376,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 147,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 229,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.4.9.
Omdat er een voorlopige zorgregeling wordt vastgelegd, waarbij de man gedurende de omgang niet de zorg heeft voor de minderjarige, wordt er in het kader van deze procedure geen rekening gehouden met zorgkorting.
Schulden
3.4.10.
De man voert een (totaal) bedrag op van € 150,- per maand aan aflossing op diverse schulden aan familieleden, wat volgens de man effect heeft op zijn draagkracht.
3.4.11.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.12.
Uit de stellingen van de man en het overzicht van de schulden dat de man heeft opgesteld, leidt de rechtbank af dat het schulden zouden betreffen die zijn aangegaan na of tegen het moment van het verbreken van de samenleving en dat het geen schulden zijn die de man met instemming van de vrouw is aangegaan voor bijvoorbeeld hun gezamenlijke huishouding. Daarbij wijst de vrouw er in het kader van haar betwisting op dat onder andere onduidelijk is op welke grond de man gelden zou hebben ontvangen, met welk doel, en onder welke voorwaarden. De onderbouwing van de man biedt die duidelijkheid niet. Dit betekent dat het weliswaar bijvoorbeeld mogelijk is dat de man leningen heeft afgesloten om te voorzien in zijn levensonderhoud met een terugbetalingsplicht in de huidige periode, maar dat het evengoed mogelijk is dat het geen leningen betreffen en of dat er geen of een toekomstige plicht tot terugbetalen is. De man maakt dus niet aannemelijk dat hij aflossingen doet op schulden die in mindering moeten strekken op zijn draagkracht.
Conclusie
3.4.13.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 147,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.14.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te Rotterdam;
4.2.
beveelt de vrouw de in de rechtsoverweging 3.2.3. genoemde goederen aan de man beschikbaar te stellen;
4.3.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van heden aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 147,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
4.4.
bepaalt dat de (voorlopige) regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de man heeft in de ene week gedurende een keer een uur omgang met [voornaam minderjarige] en in de andere week gedurende twee keer een uur, telkens op het kantoor van de Jeugdbescherming, waarbij de dagen en tijdstippen worden vastgesteld door de Jeugdbescherming in overleg met zowel de man als de vrouw;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 22 december 2021.