In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], dat gedaagde, [naam gedaagde], wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de overdracht van het recht van erfpacht op een strook grond. De achtergrond van het geschil ligt in de eigendom van een woning en de daarbij behorende grond, waarvan eisers in 2003 de eigendom hebben verkregen. Gedaagde heeft echter aanspraak gemaakt op een strook grond die volgens de openbare registers eigendom is van waterschap Hollandse Delta, en die belast is met een recht van erfpacht ten behoeve van zijn vader. Eisers stellen dat zij de strook grond door verkrijgende verjaring in eigendom hebben verworven, omdat zij deze sinds 2003 in bezit hebben en onderhouden.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld. Het oordeel is dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn en dat zij het recht van erfpacht op de strook grond door verkrijgende verjaring hebben verworven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eisers toewijsbaar is, omdat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat eisers eigenaar zijn geworden van het recht van erfpacht. Gedaagde wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de overdracht van het recht van erfpacht, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldoet. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. P. de Bruin op 16 december 2021.