ECLI:NL:RBROT:2021:13417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/10/625288 / KG ZA 21-787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de vrouw vordert de opheffing van een executoriaal beslag dat is gelegd op haar loon vanwege verbeurde dwangsommen. De dwangsommen zijn opgelegd omdat de vrouw zich niet aan de omgangsregeling met haar minderjarige dochter heeft gehouden, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank. De man, de ex-echtgenoot van de vrouw, stelt dat de vrouw op verschillende data de zorgregeling niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot de verbeurdverklaring van de dwangsommen. De vrouw betwist dit en stelt dat de omgang niet heeft plaatsgevonden door omstandigheden die buiten haar invloed lagen, zoals het meenemen van een telefoon door de dochter tijdens de omgang met de vader.

De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de eerdere beschikkingen en de omstandigheden rondom de omgangsregeling. De rechtbank oordeelt dat de vrouw op bepaalde data dwangsommen heeft verbeurd, omdat zij de omgangsregeling niet naar behoren heeft nageleefd. Echter, voor het weekend van 14/15 augustus 2021 heeft de vrouw aangetoond dat er sprake was van overmacht, waardoor het beslag voor dat weekend wordt opgeheven. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en moedigt hen aan om praktische afspraken te maken in plaats van juridische procedures te voeren.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat het beslag op het loon van de vrouw wordt opgeheven voor de onterecht geïnde dwangsom van het weekend van 14/15 augustus 2021, maar dat de vrouw wel dwangsommen heeft verbeurd voor de andere data. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625288 / KG ZA 21-787
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. A.R. Bissessur te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 11 oktober 2021, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 12 oktober 2021.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 3 augustus 2007 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is geboren (de minderjarige) [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] te [geboorteplaats minderjarige] (hierna: [voornaam minderjarige] ).
2.2.
Bij beschikking van 30 juli 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 10 november 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] is woonachtig bij de vrouw. De invulling van het gezamenlijk gezag is geregeld in het ouderschapsplan van 8 juli 2014. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan hebben partijen – voor zover van belang – het volgende afgesproken:
“Tot 1 oktober 2014 verblijft [voornaam minderjarige] iedere dinsdag van 9.00 uur tot 19.00 uur bij haar vader. Tevens verblijft [voornaam minderjarige] de ene week op zaterdag en de andere week op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij haar vader.
Vanaf 1 oktober 2014 zijn de ouders de volgende opbouwende regeling overeen gekomen:
vanaf vrijdag 3 oktober 2014 iedere vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 13.00 uur;
vanaf vrijdag 31 oktober 2014 iedere vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 14.00 uur;
vanaf vrijdag 5 december 2014 iedere vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 16.00 uur.
Vanaf 1 januari 2015 verblijft [voornaam minderjarige] in de even weken het weekend bij haar vader van vrijdag 18.00 tot zondag 18.00 uur. Vader maakt foto’s van de slaapkamer van [voornaam minderjarige] wanneer deze klaar is. vader zorgt dat deze kamer klaar is op 1 januari 2015. Vader wil graag met ingang van januari 2015 een woensdag om de week [voornaam minderjarige] uit school halen en haar op donderdag naar school toe brengen. De ouders komen hier nu niet uit en nemen dit mee naar de eerste evaluatie juni 2015.”
2.4.
Op 1 augustus 2019 is de man een bodemprocedure gestart omdat er nog geen overnachting van [voornaam minderjarige] bij de vader had plaatsgevonden.
2.5.
Bij beschikking van 18 december 2019 van deze rechtbank is – in afwachting van het behandelingstraject van [voornaam minderjarige] bij de kinderpsycholoog – de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de definitieve regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) en de verzochte dwangsom en tenuitvoerlegging met de sterke arm.
2.6.
Op 15 september 2020 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat [voornaam minderjarige] bij de man zal overnachten en tot aan een definitieve zorgregeling is overeengekomen dat [voornaam minderjarige] bij de man zal zijn van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 18.00 uur per veertien dagen en iedere woensdag na school tot 19.00 uur.
2.7.
Op 10 oktober 2020 heeft er voor de eerste keer een overnachting door [voornaam minderjarige] bij de man plaatsgevonden. Partijen hebben allebei een andere lezing van het verloop van deze overnachting. Volgens de man was de overnachting geslaagd. Volgens de vrouw niet en zij heeft de zorgregeling stopgezet.
2.8.
Bij beschikking van 3 november 2020 van deze rechtbank is de zorgregeling definitief vastgesteld. In die beschikking staat, voor zover van belang:
“(…)
2.2.
Zorgregeling
2.2.1.
Gelet op de thans voorliggende stukken is niet gebleken dat daadwerkelijk sprake is van angst bij de minderjarige voor het overnachten bij de man. De raad ziet ook geen beletsel voor een overnachting. Wel is gebleken dat de minderjarige graag loyaal wil zijn aan beide ouders en dat zij spanning ervaart door de strijd tussen de ouders. De raad acht het van belang dat de vrouw als ouder de regie neemt, dat zij haar eigen angsten en onzekerheden niet overbrengt op de minderjarige en dat zij de minderjarige laat merken en voelen dat het leuk is om bij de man te overnachten. (…) Gelet hierop hebben partijen afgesproken dat de minderjarige met ingang van 26 september 2020 eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft en dat de huidige regeling op woensdagmiddag doorloopt tot deze beschikking. (…)
2.2.2.
Gelet op het verzoek van de man voor een weekendregeling met twee overnachtingen overweegt de rechtbank als volgt. Om de minderjarige enige tijd te gunnen om te wennen aan het overnachten bij de man, zonder het nichtje van de man, zal de rechtbank beslissen dat de regeling vanaf december 2020 van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur zal zijn. gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen over de invulling van de woensdagmiddag en de wensen van partijen op dit punt, zal de rechtbank beslissen dat de minderjarige eenmaal per twee weken op woensdagmiddag na school tot donderdag naar school bij de man verblijft. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen een doordeweekse overnachting bij de man. (…)
2.2.4.
De rechtbank acht het noodzakelijk aan de zorgregeling een dwangsom te verbinden als prikkel tot nakoming voor de vrouw. Gebleken is dat de vrouw de afspraken over de omgang meerdere keren niet of niet goed is nagekomen. De man heeft er daarom terecht niet zonder meer vertrouwen in dat de vrouw de zorgregeling zonder financiële prikkel zal nakomen. De rechtbank zal het verzoek van de man op hierna te vermelden wijze toewijzen. Het verzoek van de man ten aanzien van de tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige wordt geacht. (…)

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2014 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 8 juli 2014, in die zin dat de tussen partijen overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingsraken wordt vastgesteld als volgt:
- de minderjarige verblijft eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man en vanaf december 2020 van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- de minderjarige verblijft eenmaal per twee weken op woensdagmiddag na school tot donderdag naar school bij de man;
3.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,- voor
iedere keer dat zij niet aan de in 3.1 vastgestelde regeling van de verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
2.9.
De vrouw is op 16 december 2020 in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 3 november 2020.
2.10.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van 10 maart 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag het volgende overwogen:
“5.4. Vaststaat dat de ouders sinds de echtscheiding in 2014 zijn verwikkeld in een conflict, dat hoofdzakelijk betrekking heeft op de omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige] en in het bijzonder op de vraag of de omgang kan worden uitgebreid met een overnachting. Ondanks de inzet van hulpverlening (waaronder Kinderen uit de Knel) is het de ouders niet gelukt om in onderling overleg tot een zorgregeling met overnachting te komen. Op 10 oktober 2020 heeft overeenkomstig de bestreden beschikking de eerste overnachting van [voornaam minderjarige] bij de vader plaatsgevonden, nadat ter zitting concrete afspraken zijn gemaakt over de omstandigheden waaronder de overnachting zou plaatsvinden. De ouders hebben ieder een volstrekt andere lezing van het verloop van de overnachting. Volgens de vader is de overnachting goed verlopen en was [voornaam minderjarige] opgewerkt en blij. De moeder stelt dat [voornaam minderjarige] overstuur terugkwam van de overnachting en sindsdien angsten en nachtmerries ervaart. Na 10 oktober 2020 is de omgang volledig stil komen te liggen. De verstandhouding tussen de ouders is verslechterd en het mediationtraject dat de ouders voornemens waren te starten, heeft geen doorgang gevonden. De moeder is met [voornaam minderjarige] naar de politie en de huisarts gegaan om haar verhaal te doen, waarna [voornaam minderjarige] is doorverwezen naar Yulius Kinder- en Jeugdpsychiatrie. De vader heeft vervolgens echter geen toestemming gegeven voor de medische behandeling, omdat hij vindt dat hij niet voldoende is betrokken bij het formuleren van de hulpvraag. Onder begeleiding van de Stichting Kinder- en Jongerenrechtswinkel te Rotterdam heeft [voornaam minderjarige] een brief aan de rechtbank Rotterdam geschreven, waarna [voornaam minderjarige] is gehoord door de kinderrechter en de ouders zijn opgeroepen voor een zitting. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft de hervatting van de omvang: volgens de vader moet dit zo spoedig mogelijk gebeuren, terwijl volgens de moeder de behandeling van [voornaam minderjarige] moet worden afgewacht.
5.5. (…)
Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de moeder niet lukt om [voornaam minderjarige] te motiveren voor de overnachtingen en dat zij [voornaam minderjarige] – bewust of onbewust – geen toestemming geeft voor de overnachtingen. Door de houding van de moeder wordt [voornaam minderjarige] negatief beïnvloedt, wat invloed heeft op haar emotionele welzijn. Uit onder meer de brief van de psycholoog van 29 oktober 2020 volgt dat [voornaam minderjarige] last heeft van vermoeidheid, angsten en concentratie- en slaapstoornissen. (…)
5.8. (…)
Het hof ziet gelet op de bevindingen van de psycholoog van [voornaam minderjarige] wel aanleiding om de overnachtingen voorlopig op te schorten, in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek. Dit leidt ertoe dat de uitvoerbaarheid bij voorraad enkel voor wat betreft de overnachtingen zal worden geschorst. De omgangsregeling blijft gelden voor de overige uren en zal ook moeten worden nageleefd. Voor zover het verzoek van de moeder betrekking heeft op schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de dwangsom, wijst het hof dit verzoek af (met uitzondering van het gedeelte dat betrekking heeft op de overnachtingen). De moeder heeft weliswaar inzichtelijk gemaakt dat haar financiële situatie onder de dwangsommen lijdt, maar het behoort tot haar mogelijkheden om het verbeurd verklaren van de dwangsommen te doen stoppen, door uitvoering te geven aan de zorgregeling.(…)”
2.11.
Het Gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 25 september 2021.
2.12.
De door het hof vastgestelde zorgregeling is vanaf 20 maart 2021 door partijen hervat. In juni 2021 zijn er opnieuw spanningen ontstaan tussen partijen omtrent de overeengekomen zorgregeling. Dat ging ditmaal over de vraag of [voornaam minderjarige] tijdens de omgang met haar vader een telefoon bij zich mag dragen waarop zij voor de vrouw te bereiken is. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal keer geen omgang heeft plaatsgevonden.
2.13.
Begin juli 2021 zijn partijen, via hun advocaten, tot een vergelijk gekomen. Er zijn afspraken gemaakt over het telefoongebruik van [voornaam minderjarige] tijdens de omgang met de man en sindsdien wordt de zorgregeling weer uitgevoerd.
2.14.
Op 23 augustus 2021 heeft de deurwaarder de vrouw bevel gedaan tot betaling van € 1.419,45, waarvan € 1.000,00 aan dwangsommen en € 419,45 aan betekenings- en executiekosten. In het exploot staat omschreven dat de vrouw zich op 19/20 juni 2021, 23 juni 2021, 3/4 juli 2021 en op 14/15 augustus 2021 niet heeft gehouden aan de zorgregeling die is vastgesteld in de beschikking van 3 november 2020 waardoor zij dwangsommen heeft verbeurd.
2.15.
De deurwaarder heeft namens de man op 1 september 2021 ter executie van de beschikking van 3 november 2020 – voor een bedrag van (inmiddels) € 1.685,63 – ten laste van de vrouw onder de werkgever van de vrouw, de Erasmus Universiteit Rotterdam, executoriaal derdenbeslag gelegd op het loon van de vrouw.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de opheffing van het executoriaal beslag van 1 september 2021 onder haar werkgever de Erasmus Universiteit Rotterdam, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00;
de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat op 19/20 juni 2021, 23 juni 2021, 3/4 juli 2021 en op 14/15 augustus 2021 geen (volledige) omgang tussen de man en [voornaam minderjarige] heeft plaatsgevonden overeenkomstig de beschikking van 3 november 2020. Tussen partijen staat ter discussie of de vrouw dwangsommen heeft verbeurd omdat zij de zorgregeling op die momenten niet althans onvoldoende heeft nageleefd.
4.2.
De vrouw stelt dat op genoemde data, met uitzondering van 14/15 augustus 2021, geen omgang heeft plaatsgevonden omdat de man [voornaam minderjarige] niet wilde ontvangen omdat zij haar telefoon bij zich had. [voornaam minderjarige] neemt haar telefoon overal mee naar toe omdat zij zich dan veilig voelt. Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben in hun beschikking niets overwogen en bepaald over de telefoon die [voornaam minderjarige] meeneemt naar de man tijdens de omgang. De vrouw is de omgangsregeling dan ook naar behoren nagekomen waardoor de vermeende dwangsommen ondeugdelijk en niet terecht zijn en het beslag moet worden opgeheven.
4.3.
De man stelt hiertegenover dat de vrouw de omgangsregeling niet naar behoren is nagekomen door tijdens de omgang van [voornaam minderjarige] met de man de situatie te micro managen. De man heeft geconstateerd dat de vrouw veelvuldig contact zoekt per telefoon met [voornaam minderjarige] in de paar uur dat hij omgang heeft met [voornaam minderjarige] . Hierdoor heeft [voornaam minderjarige] geen onbevangen contact met haar vader en wordt de omgang onplezierig gemaakt. Om die reden heeft de man verzocht de telefoon niet mee te geven aan [voornaam minderjarige] . Nadat de dwangsommen zijn verbeurd hebben partijen nieuwe afspraken kunnen maken over het telefoongebruik van [voornaam minderjarige] ten tijde van de omgang met de man. Sindsdien verloopt de omgang weer goed, waardoor de dwangsommen terecht zijn verbeurd.
4.4.
In een executiegeschil als het onderhavige, waarin het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, beperkt de voorzieningenrechter zich ertoe de ter uitvoering van de veroordelende beslissing verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De voorzieningenrechter kan geen eigen oordeel geven over de juistheid van de rechterlijke beslissing die ten uitvoer wordt gelegd of van de onderliggende rechtsoverwegingen. In dit kort geding worden dus de door de vrouw ter uitvoering van de omgangsregeling verrichtte handelingen getoetst aan de beschikking van 3 november 2020 om te bepalen of zij dwangsommen heeft verbeurd.
4.5.
In de beschikking van 3 november 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de omgang moet plaatsvinden op de daarvoor bepaalde data. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het van belang wordt geacht dat de vrouw als ouder de regie neemt en dat zij haar angsten en onzekerheden niet overbrengt op [voornaam minderjarige] . Het hof heeft in haar beschikking van 10 maart 2021 de zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking van 3 november 2020 in stand gelaten, met uitzondering van de overnachtingen, en overwogen dat de vrouw [voornaam minderjarige] – bewust of onbewust – geen toestemming geeft voor de overnachtingen bij de man en dat zij door haar houding [voornaam minderjarige] negatief beïnvloedt. In dit licht is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet uitgesloten is dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de vrouw, door het meegeven van een telefoon aan [voornaam minderjarige] , probeert haar te blijven beïnvloeden en controle tracht uit te oefenen tijdens de omgang met de man. De vrouw heeft dit ter zitting niet betwist. De vrouw heeft daarmee niet voldaan aan het doel en de strekking van de omgangsregeling zoals bepaald door de rechtbank en het hof. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat de zorgregeling door toedoen van de vrouw niet is nageleefd op 19/20 juni 2021, 23 juni 2021 en op 3/4 juli 2021. Dat de omgang, nadat er afspraken zijn gemaakt over het telefoongebruik van [voornaam minderjarige] , weer soepel verloopt maakt dit eveneens duidelijk. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw naar voorlopig oordeel op voornoemde data dwangsommen verbeurd, waardoor geen aanleiding bestaat om het beslag ten aanzien van de verbeurde dwangsommen op 19/20 juni 2021, 23 juni 2021 en op 3/4 juli 2021 op te heffen.
4.6.
Met betrekking tot het weekend van 14/15 augustus 2021 heeft de vrouw verklaard dat [voornaam minderjarige] ziek was en dat zij een Coronatest moest doen, waardoor er geen omgang met de man kon plaatsvinden. De vrouw heeft toen aan de man aangeboden om het weekend met een ander omgangsmoment te compenseren. De man heeft dit geweigerd. Ter zitting heeft de man meerdere en uiteenlopende verklaringen gegeven waarom er op 14/15 augustus 2021 geen omgang heeft plaatsgevonden. Een eenduidig antwoord van de man is echter uitgebleven. Nu de vrouw haar compensatieaanbod ter zitting op haar telefoon heeft getoond is niet aannemelijk dat de vrouw, gelet op de niet betwiste overmachtsituatie, een dwangsom heeft verbeurd. Hoewel de vrouw haar stelling – dat zij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde doordat zij door de beslaglegging op haar inkomen in financiële nood is komen te verkeren – niet met nadere stukken heeft onderbouwd is de voorzieningenrechter van oordeel dat het voorgaande aanleiding geeft om in te grijpen en het beslag op te heffen voor zover het betrekking heeft op de dwangsom voor het weekend van 14/15 augustus 2021 (€ 250,00) en de daarmee gemoeide executiekosten (€ 131,54).
4.7.
Nu de voorzieningenrechter het beslag zelf zal opheffen heeft de vrouw geen belang bij de gevorderde dwangsom. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat de beslissing in dit kort geding niet wegneemt dat de vrouw dwangsommen kan verbeuren voor de in de toekomst gelegen omgangsdata. Op dit punt overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat gesprekken over de praktische uitvoering van de zorgregeling de voorkeur verdienen boven het voeren van juridische procedures over dwangsommen.
4.9.
In de aard van het geschil en omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op het op 1 september 2021 ten laste van de vrouw onder de publiekrechtelijke rechtspersoon Erasmus Universiteit Rotterdam, gelegde beslag op voor zover het betrekking heeft op de onterecht geïnde dwangsom voor het weekend van 14/15 augustus 2021
(€ 250,00) en de daarmee gemoeide executiekosten (€ 131,54),
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.
2180/2009