ECLI:NL:RBROT:2021:13438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
C/10/626431 / JE RK 21-2626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsovername van de kinderrechter in Nederland voor een minderjarige verblijvende in een Belgische jeugdinstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de jeugdrechter van de jeugdrechtbank Brugge. Het verzoek betrof de aanvaarding van de bevoegdheid over een minderjarige, [naam kind], die verblijft in een jeugdinstelling in België. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van [naam kind] in Rotterdam woont en dat de moeder in het Verenigd Koninkrijk verblijft. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de bijzondere band van [naam kind] met Nederland, en heeft geoordeeld dat de overdracht van de bevoegdheid in het belang van het kind is. De kinderrechter heeft de verantwoordelijkheid op grond van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening aanvaard en verzocht om het dossier van de jeugdrechtbank Brugge te ontvangen. Tevens is de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen om zijn onderzoek te actualiseren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de beslissingen van de Belgische jeugdrechter kracht van gewijsde blijven behouden totdat er nieuwe beslissingen van de Nederlandse kinderrechter zijn genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/626431 / JE RK 21-2626
datum uitspraak: 5 oktober 2021
in de zaak van
RECHTBANK WEST VLAANDEREN, afdeling Brugge, sectie familie en jeugdrechtbank, hierna te noemen: de jeugdrechtbank Brugge
gevestigd te Brugge (België),
betreffende
[naam kind] (ook wel genoemd: [naam 1]
), geboren op [geboortedatum kind] 2006 te [geboorteplaats kind],
hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder,

zonder bekende woon of verblijfplaats te Nederland,

[naam vader], hierna te noemen vader

gevestigd te [woonplaats vader].
In zijn adviserende en/of toetsende taak wordt in de procedure betrokken:

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam (Nederland).

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 25 augustus 2021 van de jeugdrechter van de jeugdrechtbank Brugge;
- de e-mail van met bijlagen van de liaisonrechter Internationale Kinderbescherming van 26 augustus 2021.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
De vader heeft zijn gewone verblijfplaats in Rotterdam (Nederland). De moeder heeft haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk.

Het verzoek

De jeugdrechter van de jeugdrechtbank Brugge (hierna: de jeugdrechter) heeft deze rechtbank (hierna: de kinderrechter) verzocht haar bevoegdheid over [naam kind] verblijvende te Ruiselede ( België), overeenkomstig artikel 15 van de Verordening 2201/2003/EG (Brussel II-bis) te aanvaarden

De beoordeling

Het wettelijk kader
Artikel 15 van EG-verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: verordening Brussel II-bis) biedt – kort gezegd – het gerecht dat bevoegd is te beslissen in een zaak met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid de mogelijkheid om die zaak over te dragen naar een gerecht van een andere lidstaat indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen.
Voor een dergelijke overdracht kunnen twee wegen worden bewandeld. Het gerecht kan de behandeling van de zaak aanhouden en de partijen uitnodigen om een daartoe strekkend verzoek te richten aan het gerecht van die andere lidstaat (sub a) of zij kan het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid uit te oefenen (sub b), welke bevoegdheid door het aangezochte gerecht al dan niet kan worden aanvaard. Gelet op het ingediende verzoek heeft de jeugdrechter laatstgenoemde route gekozen.
De vereisten voor aanvaarding
Een zaak met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [naam kind] thans onder toezicht staat van de Sociale Dienst Brugge. [naam kind] verblijft in de gemeenschapsinstelling De Zande, campus Ruiselede.
De kinderrechter stelt vast dat dit een gevolg is van beslissingen als bedoeld in artikel 2, sub 4 van de verordening Brussel II-bis.
Een bijzondere band
De jeugdrechter stelt op basis van de in zijn verzoek genoemde feiten en omstandigheden dat [naam kind] een bijzondere band heeft met Nederland, in de zin van artikel 15 van verordening Brussel II-bis.
De kinderrechter onderschrijft dat er sprake is van een bijzondere band tussen [naam kind] en Nederland. De vader heeft gezag en is in Rotterdam woonachtig, waarmee een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 15, 3e lid, sub d). [naam kind] heeft blijkens een recente uitdraai uit de Basisregistratie personen (BRP) overigens de Nederlandse nationaliteit, waarmee ook is voldaan aan de in artikel 15, 3e lid sub c beschreven omstandigheid.
In het belang van het kind
De jeugdrechter acht een overdracht van de jurisdictie en te treffen kinderbeschermingsmaatregel naar Nederland in het belang van [naam kind].
Uit de overgelegde stukken, in het bijzonder het rapport raadsonderzoek d.d. 7 december 2020 (hierna: het raadsonderzoek), blijkt dat [naam kind] geen familiaire banden meer heeft met België. Zijn moeder en zus [naam 2] wonen in het Verenigd Koninkrijk, maar [naam kind] geeft aan niet naar zijn moeder toe te willen. Zijn vader en twee broers, [naam 3] en [naam 4], als ook grootmoeder (moederszijde) wonen in Nederland. De Raad heeft aangegeven dat grootmoeder (mz) een steunfiguur is voor [naam kind]. Het ontvangen van bezoek in België en verlof bij de vader in Nederland is moeilijk te organiseren.
Op 14 januari 2021 heeft de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam een kinderbeschermingsmaatregel, te weten de ondertoezichtstelling uitgesproken met betrekking op voornoemde twee broers, [naam 3] en [naam 4], welke maatregel op 8 juli 2021 door de kinderrechter is verlengd tot 14 januari 2022. De kinderrechter heeft derhalve kennis van dit gezin.
De met betrekking op [naam kind] uitgesproken kinderbeschermingsmaatregelen zijn naar hun aard eindig, waarbij toegewerkt behoort te worden naar beëindiging van de maatregelen en uiteindelijk naar verblijf bij – ten minste één van – de gezaghebbende ouders.
Gezien deze feiten en omstandigheden onderschrijft de kinderrechter het oordeel van de jeugdrechter dat de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam beter in staat is dan de jeugdrechtbank Brugge om verzoeken te behandelen aangaande te treffen beschermingsmaatregelen aangaande [naam kind]. Niet is gebleken dat de aanvaarding van de bevoegdheid negatieve gevolgen heeft voor de situatie van [naam kind].
De aanvaarding
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [naam kind], de vader en de moeder overdracht aan de Nederlandse rechter aanvaarden, zij het dat de moeder heeft aangegeven te betreuren dat aan autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk niet (ook) is verzocht te onderzoeken welke mogelijkheden voor plaatsing van [naam kind] aldaar bestaan.
De kinderrechter loopt echter tegen een complicerende factor aan. De kinderrechter stelt vast dat het systeem van ondertoezichtstelling in België afwijkt van het systeem in Nederland. In België staat een kind bij een ondertoezichtstelling namelijk onder direct toezicht van de jeugdrechter van een rechtbank, die, indien dat noodzakelijk is, opdrachten kan geven aan de jeugdzorg in België. In Nederland worden beschermingsmaatregelen zoals een ondertoezichtstelling uitgesproken op verzoek en staat een kind dat onder toezicht is gesteld onder toezicht van een gecertificeerde instelling (hierna: GI) die de kinderrechter kan verzoeken om nadere maatregelen van kinderbescherming te treffen, bijvoorbeeld haar te machtigen om een kind uit huis te plaatsen. Het dagelijkse toezicht en de aansturing van de hulpverlening van kinderen die onder toezicht staan, behoort niet tot de taak van de Nederlandse kinderrechter, maar tot de taak van deze GI. De Nederlandse kinderrechter kan alleen beslissen op een verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen dat aan haar wordt voorgelegd door een bij wet vastgelegde kring van verzoekers en heeft in tegenstelling tot de Belgische jeugdrechter niet de bevoegdheid ambtshalve beslissingen te nemen die noodzakelijk worden geacht in het belang van het kind.
De kinderrechter constateert dat een dergelijk verzoek thans niet voorligt.
Echter in het gegeven dat voornoemde ambtshalve bevoegdheden van de jeugdrechter te Brugge niet één op één overdraagbaar zijn aan de Nederlandse kinderrechter, ziet de kinderrechter in de onderhavige casus geen reden om de bevoegdheid niet te aanvaarden.
De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
De Verordening Brussel II-bis heeft onder meer tot doel eenheid te scheppen in de erkenningsregels voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over maatregelen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen.
Ingevolge het zesde lid van artikel 14 van de verordening Brussel II-bis zijn de overdragende en aangezochte rechter gehouden samen te werken, zo nodig met gebruikmaking van de centrale autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen.
Uit een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (zaak C-428/15 Inzake Child and Family Agency (CAFA) tegen J. D, ECLI:EU:C:2016:819) maakt de kinderrechter op dat onvolkomenheden in de compatibiliteit van procedurele vereisten niet in de weg hoeven te staan aan het aanvaarden van de bevoegdheid (r.o. 36 – 38)
Uit de beschikbare stukken en nader contact met de daarin genoemde Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (hierna: Ca) heeft de kinderrechter begrepen dat de Ca geadviseerd heeft deze procedure te volgen. Daarbij heeft de Ca aan de Raad, in deze procedure naar Nederlands recht bij uitstek één van de verzoekers uit de bij wet vastgelegde kring van verzoekers, verzocht te onderzoeken 1) wat de zorgen en sterke punten over [naam kind] in zijn opvoedingsomgeving zijn en 2) wat de mogelijkheden van plaatsing van [naam kind] binnen een passende setting in Nederland zijn.
Met betrekking tot de tweede vraag heeft de Raad in het raadsonderzoek overwogen dat een plaatsing van [naam kind] binnen een JeugdzorgPlus voorziening passend is. Hierbij kan worden gedacht aan Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, locatie Harreveld. Voor een plaatsing in een JeugdzorgPlus setting is een machtiging nodig van de kinderrechter, een zogenaamde machtiging gesloten jeugdhulp. Daarnaast is voor de aanvraag van deze machtiging een instemmingsverklaring van een onafhankelijke GZ-psycholoog noodzakelijk.
Momenteel verblijft [naam kind] in België in een besloten setting. JeugdzorgPlus van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs biedt eenzelfde soort setting aan. Voor een plaatsing op de besloten groep is eenzelfde soort machtiging nodig als voor de gesloten groep.
De kinderrechter stelt vast dat de visies van de jeugdzorg in Nederland en België op de behoeften van [naam kind] in grote mate met elkaar overeen. Daarbij heeft de Raad aangegeven dat de overdracht naar Nederland van de kinderbeschermingsmaatregelen die in België worden uitgevoerd in het belang van [naam kind] geacht moet worden. Ook heeft de Raad aangegeven welke procedurele vereisten daarvoor nodig zijn. Dat de Raad in het raadsonderzoek geen concreet verzoek voor een machtiging gesloten jeugdhulp heeft gedaan, maakt dat niet anders.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de het raadsonderzoek in zoverre vragen oproept, welke vragen op verzoek van de kinderrechter beantwoord kunnen worden. Op voet van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de kinderrechter in elke stand van de zaak de Raad oproepen om het advies van de Raad in te winnen, indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht.
Conclusie
Dus in het belang van [naam kind] beslist de kinderrechter aldus, dat hij de verantwoordelijkheid op grond van artikel 15 Brussel II-bis aanvaardt.
Daarbij tekent de kinderrechter nadrukkelijk aan dat de aanvaarding van de verantwoordelijkheid, gegeven de hiervoor geschetste problematiek van het transponeren van de noodzakelijke jeugdbeschermingsmaatregelen, moet betekenen dat hangende die nadere beslissingen van de Nederlandse kinderrechter de beslissingen van de Belgische jeugdrechter kracht van gewijsde blijven behouden.
Voorts verzoekt de kinderrechter de Raad zijn onderzoek naar [naam kind] te actualiseren en de rechtbank onderbouwd te berichten of de Raad zijn advies van 7 december 2020 al dan niet handhaaft en op welke wijze daaraan gevolg moet worden gegeven.

De beslissing

De kinderrechter:
aanvaardt overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de Brussel II-bis verordening ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige
[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2006, de bevoegdheid;
verzoekt de jeugdrechtbank te Brugge (een kopie van) het dossier – eventueel via tussenkomst van de Belgische en Nederlandse Centrale Autoriteiten – aan haar te doen toekomen uiterlijk op 1 november 2021;

houdt iedere verdere beslissing aan, tot 1 december 2021 pro forma;

geeft opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming zijn onderzoek van 7 december 2020 te actualiseren en verzoekt de Raad het daarop gebaseerde advies uiterlijk voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2021.