In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de jeugdrechter van de jeugdrechtbank Brugge. Het verzoek betrof de aanvaarding van de bevoegdheid over een minderjarige, [naam kind], die verblijft in een jeugdinstelling in België. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van [naam kind] in Rotterdam woont en dat de moeder in het Verenigd Koninkrijk verblijft. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de bijzondere band van [naam kind] met Nederland, en heeft geoordeeld dat de overdracht van de bevoegdheid in het belang van het kind is. De kinderrechter heeft de verantwoordelijkheid op grond van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening aanvaard en verzocht om het dossier van de jeugdrechtbank Brugge te ontvangen. Tevens is de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen om zijn onderzoek te actualiseren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de beslissingen van de Belgische jeugdrechter kracht van gewijsde blijven behouden totdat er nieuwe beslissingen van de Nederlandse kinderrechter zijn genomen.