ECLI:NL:RBROT:2021:13442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/10/626198 / KG ZA 21-837 (voorlopige voorziening) C/10/626161 / FA RK 21-7321 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van een huisverbod en de rechtmatigheid daarvan in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, en de burgemeester van de gemeente Dordrecht, vertegenwoordigd door mr. S. van der Padt. De zaak betreft de verlenging van een huisverbod dat op 18 september 2021 aan verzoeker was opgelegd. Verweerder heeft het huisverbod op 27 september 2021 verlengd tot 16 oktober 2021. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huisverbod op 6 oktober 2021 is ingetrokken, maar dat verzoeker nog steeds een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat er ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog steeds een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond voor de veiligheid van de betrokkenen, en dat verweerder terecht het huisverbod heeft verlengd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe, omdat verzoeker gegronde redenen had om tegen het bestreden besluit op te komen. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/626198 / KG ZA 21-837 (voorlopige voorziening)
C/10/626161 / FA RK 21-7321 (beroep)
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [adres verzoeker],
gemachtigde mr. S.C. van Paridon.
en
de burgemeester van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde mr. S. van der Padt,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam vrouw], de vrouw van verzoeker,
wonende op voormeld adres,
hierna achterblijfster,
en
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2015, en
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2021,
minderjarige kinderen van verzoeker en achterblijfster,
beide wonende op voormeld adres.

1.Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 18 september 2021 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
1.2.
Bij besluit van 27 september 2021 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 16 oktober 2021.
1.3.
Bij brief van 28 september 2021 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 27 september 2021 (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft verweerder het huisverbod ingetrokken.
1.5.
Bij brief van 6 oktober 2021 heeft verzoeker het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.6.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft verweerder verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om de proceskosten te vergoeden in zowel het verzoek om voorlopige voorzieningen alsmede het beroep af te wijzen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door de gemachtigde;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam].

2.Overwegingen

2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van verzoeker en achterblijfster nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.2.
Het verzoek strekt ertoe verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen dan wel op te heffen doch in ieder geval het contactverbod voor zover dat betrekking heeft op de minderjarige kinderen van verzoeker en achterblijfster. Voorts verzoekt verzoeker om verweerder te veroordelen in de kosten voor de rechtsbijstand.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het huisverbod op 6 oktober 2021 is geëindigd, verzoeker nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Een huisverbod impliceert namelijk, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publieke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat verzoeker als gevolg van het huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Alleen al daarom kan een vernietiging van het bestreden besluit voor hem van meer dan principiële betekenis zijn.
2.5.
Verzoeker betwist dat er sprake was van het gevaar ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en stelt dat het bestreden besluit in strijd is met:
  • het motiveringsbeginsel;
  • het evenredigheidsbeginsel (vanwege de gedragsaanwijzing die op 18 september 2021 aan verzoeker is gegeven, inhoudende dat verzoeker zich tot en met 16 december 2021 niet in, op, en rond de woning van verzoeker en achterblijfster mag ophouden alsmede geen contact mag hebben met achterblijfster);
  • het recht op familie- en gezinsleven (nu verzoeker en achterblijfster ondubbelzinnig hebben aangegeven hun familie- en gezinsleven voort te willen zetten).
2.6.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2.7.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
2.8.
Ter beantwoording van de vraag of het gevaar was geweken ten tijde van het bestreden besluit, dient de rechtbank alleen te kijken naar het moment van het nemen van het bestreden besluit door verweerder (ex tunc), omdat het huisverbod met ingang van 6 oktober 2021 is ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond tegen het opleggen van het bestreden besluit niet slaagt. Op 22 september 2021 is verzoeker aangehouden vanwege het overtreden van het tijdelijk huisverbod. Om deze reden kon het systeemgesprek dat de dag erna gepland stond niet doorgaan en waren er toen het bestreden besluit genomen werd nog geen veiligheidsafspraken gemaakt. Verder leken zowel verzoeker als achterblijfster ongevoelig voor de autoriteiten en gaven zij er geen blijk van bewust te zijn van de impact van het huiselijk geweld op hun minderjarige kinderen. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat het gevaar nog niet was geweken ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, en was daarom bevoegd het huisverbod te verlengen.
2.9.
Dat verweerder op een andere manier heeft gehandeld in strijd met een algemeen rechtsbeginsel, onderbouwt verzoeker onvoldoende. Het bestreden besluit maakt bijvoorbeeld voldoende duidelijk wat de redenen voor verweerder waren om over te gaan tot het verlengen van het huisverbod.
2.10.
Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
2.11.
Verweerder is pas overgegaan tot intrekking van het bestreden besluit nadat verzoeker beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit en zijn beroepsgronden bekend heeft gemaakt. Niet onaannemelijk is dat het beroep gegrond zou zijn verklaard als verweerder dit verbod niet had ingetrokken.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat uit het voorgaande volgt dat verzoeker gegronde redenen heeft gehad om op te komen tegen het bestreden besluit.
Verzoeker heeft daarvoor een verzoekschrift voor een voorlopige voorziening opgesteld en een beroepschrift opgesteld. Beide zijn tegelijk behandeld tijdens één mondelinge behandeling. In lijn met het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter 1 punt toe voor het verzoekschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling, en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het behandelen daarvan tijdens de mondelinge behandeling. Gelet op de onderlinge samenhang tussen de procedure voorlopige voorziening en de beroepsprocedure hanteert de voorzieningenrechter voor beide een wegingsfactor van 0,5. Per saldo gaat de voorzieningenrechter bij de proceskostenveroordeling in beide procedures samen dus uit van 2 punten.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft 1 punt een waarde van € 748,-. De proceskostenveroordeling in beide procedures samen is daarom € 1.496,-.
Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet het bedrag van de kosten worden betaald aan de rechtsbijstandverlener.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart het beroep ongegrond;
3.2.
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
Aldus gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzieningenrechter, en door deze en mr. R. Jelicic, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: