ECLI:NL:RBROT:2021:13555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
C/10/616810 / HA ZA 21-344
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na verkeersongeluk tussen motorrijders in Zwijndrecht

In deze zaak gaat het om een verkeersongeluk dat plaatsvond op 7 juni 2020 op de Molenvliet te Zwijndrecht, waarbij twee motorrijders, eiser en gedaagde 2, betrokken waren. Eiser, die ernstig letsel opliep in de vorm van een open beenbreuk, stelt gedaagde 2 en diens verzekeraar Achmea aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval. De procedure begon met een dagvaarding op 23 maart 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 4 november 2021. De rechtbank heeft de zaak in behandeling genomen en de partijen hebben hun standpunten uiteengezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de toedracht van het ongeval. Eiser stelt dat gedaagde 2 onterecht rechts heeft ingehaald en daardoor het ongeval heeft veroorzaakt. Gedaagde 2 en Achmea betwisten dit en stellen dat eiser niet goed heeft opgelet bij het verlaten van het parkeervak. De rechtbank heeft besloten om een getuigenverhoor te gelasten om de toedracht van het ongeval verder te onderzoeken. Dit getuigenverhoor is gepland op 21 december 2021. Tot dat moment is iedere verdere beslissing aangehouden.

De rechtbank heeft in haar beslissing de partijen opgedragen om alle beschikbare bewijsstukken uiterlijk tien dagen voor het getuigenverhoor aan de rechtbank en de wederpartij te sturen. De zaak blijft dus in behandeling totdat het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden, waarna de rechtbank verder zal oordelen over de aansprakelijkheid en eventuele schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616810 / HA ZA 21-344
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A.H.M. de Jonge te 's-Gravenhage,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Apeldoorn,
2.
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] , Achmea en [gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 28 juni 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] zijn op 7 juni 2020 op de Molenvliet te Zwijndrecht, ongeveer ter hoogte van [adres] , betrokken geraakt bij een (verkeers-)ongeval. [eiser] en [gedaagde 2] reden beiden op hun motor en zijn met elkaar in aanraking gekomen (hierna: het ongeval), ten gevolge waarvan (alleen) [eiser] met zijn motor ten val is gekomen.
2.2.
Op de Molenvliet is de maximum toegestane snelheid 50 kilometer per uur.
2.3.
[gedaagde 2] was ten tijde van het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Achmea.
2.4.
[eiser] heeft bij het ongeval ernstig letsel opgelopen in de vorm van een open beenbreuk.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] en/of Achmea aansprakelijk zijn voor de volledige schade van [eiser] voortvloeiende uit het ongeval van 7 juni 2020 op de Molenvliet in Zwijndrecht, als ook Achmea te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de nader bij staat op maken schade, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Achmea en [gedaagde 2] voeren verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, zulks bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Partijen twisten primair over de toedracht van het ongeval.
4.2.
Omtrent de toedracht van het ongeval gaan beide partijen van het volgende uit. [gedaagde 2] reed, voorafgaand aan het ongeval, achter een andere motorrijder, de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ). Gezien vanuit de rijrichting van [gedaagde 2] waren er aan de linkerzijde van de weg enkele wasboxen van een autowasstraat en aan de rechterzijde parkeerplekken, “kops” (dwars) ten opzichte van de rijrichting. [persoon A] remde op een gegeven moment af. [eiser] stond op zijn motor op een parkeerplek klaar voor vertrek. [persoon A] remde af en [eiser] begreep dat [persoon A] hem vóór liet gaan bij het wegrijden vanuit zijn parkeerplaats, waarna [eiser] uit de parkeerplek is weggereden, rechtsaf, dus in dezelfde rijrichting als [persoon A] en [gedaagde 2] . Toen [persoon A] afremde heeft [gedaagde 2] [persoon A] rechts ingehaald. [gedaagde 2] heeft na die inhaalmanoeuvre naar links moeten uitwijken vanwege de (weggereden) [eiser] en heeft vervolgens met zijn motor [eiser] (of de motor van [eiser] ) geraakt.
[gedaagde 2] heeft [eiser] niet gezien op het moment dat hij besloot [persoon A] rechts in te halen. [eiser] heeft [gedaagde 2] niet gezien op het moment dat hij besloot er gebruik van te maken dat [persoon A] hem voor liet gaan.
4.3.
[eiser] stelt dat het ongeval is te wijten aan de gedragingen van [gedaagde 2] en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. [persoon A] verminderde vaart en verplaatste zich richting de wasboxen door zich van rechts op de rijbaan naar het midden van de rijbaan te verplaatsen. [persoon A] liet vervolgens [eiser] voorgaan om uit de parkeervakken te vertrekken. [gedaagde 2] kwam met te hoge snelheid voor de situatie, en/of te kort (te dicht) op [persoon A] aanrijden, en moest, toen [persoon A] remde, kennelijk noodgedwongen de inhaalmanoeuvre rechts langs [persoon A] inzetten, maar hij had [persoon A] in die situatie nooit rechts mogen inhalen, omdat én de weg smal is, én [persoon A] nog niet stil stond, nog geen (linker)knipperlicht aan had gezet, en zich niet geheel links op de rijbaan bevond maar alleen van rechts op de rijbaan naar de as van de rijbaan was bewogen, zodat er ter rechterzijde van [persoon A] weinig ruimte was, terwijl [persoon A] ook nog eens [eiser] vóór liet gaan. [eiser] was het parkeervak al uitgereden en reed dan ook al volledig op de rijbaan en ook in de richting van die rijbaan toen hij door [gedaagde 2] werd geraakt en ten val kwam. Het was geen botsing waarbij [gedaagde 2] hem raakte terwijl hij, [eiser] , nog schuin op de weg reed in de uitrijmanoeuvre. Als dat het geval was geweest, zou ook [gedaagde 2] zijn gevallen en schade hebben geleden. [gedaagde 2] schampte slechts met (de valbeugels van) zijn motor [eiser] (‘ motor).
4.4.
Achmea en [gedaagde 2] betwisten dat het ongeval is veroorzaakt door verwijtbare gedragingen van [gedaagde 2] en voeren daartoe – kort samengevat – het volgende aan voor wat betreft de feitelijke toedracht. [persoon A] verminderde vaart en sorteerde links op de rijbaan voor, tegen de wegas, terwijl hij met zijn benen balanceerde, zodat [gedaagde 2] begreep dat hij linksaf wilde slaan naar een wasbox, en zodat voldoende ruimte ontstond om [persoon A] rechts in te halen. [gedaagde 2] verminderde vaart bij het inhalen van [persoon A] , en heeft hierbij niet te hard gereden. [gedaagde 2] moest tijdens/na het inhalen van [persoon A] naar links uitwijken voor [eiser] , die uit het parkeervak was gekomen. De aanrijding vond plaats ter hoogte van een – ten opzichte van het parkeervak waaruit [eiser] was vertrokken – naast of nabij gelegen parkeervak. [eiser] had pas een paar meter afgelegd op de weg. [eiser] is bovendien in de linkerflank geraakt. Dit betekent dat de motor van [eiser] geraakt werd terwijl deze nog in een schuine lijn reed en niet in een rechte lijn nadat de wegrijmanoeuvre was voltooid. [eiser] had [gedaagde 2] voor moeten laten gaan alvorens uit het parkeervak weg te rijden.
4.5.
Om proces-economische redenen is in overleg met partijen besloten eerst de toedracht van het ongeval nader te onderzoeken aan de hand van een getuigenverhoor, bij gelegenheid waarvan in het bijzonder de getuige [persoon A] zal moeten worden gehoord, en voorts de partijen [eiser] en [gedaagde 2] , omdat helderheid omtrent de toedracht een noodzakelijke voorwaarde is om over aansprakelijkheid en eigen schuld te kunnen beslissen. Dit getuigenverhoor wordt gelast op de hierna te melden wijze.
4.6.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast een getuigenverhoor omtrent de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval,
5.2.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M. de Geus in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 op
dinsdag 21 december 2021 van 11.00 uur tot 14.00 uur,
5.3.
bepaalt dat [eiser] de te horen getuige [persoon A] tegen voornoemde datum dient op te roepen,
5.4.
bepaalt dat, indien [eiser]
nog andere getuigen willaten horen dan zichzelf, [gedaagde 2] en [persoon A] , hij dit
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank en de wederpartij dient mede te delen en deze getuige(n) dient mee te brengen dan wel op te roepen tegen voornoemde datum;
5.5.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de afdeling Handel en Haven - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
[3070/638/2111]