ECLI:NL:RBROT:2021:1356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/10/609162 / JE RK 20-3363
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met benoeming bijzondere curator

Op 4 januari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] voor drie maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de kinderen, de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling zijn gehoord. De Raad maakte zich ernstige zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen, die signalen van kindermishandeling hadden geuit. De ouders ontkenden de beschuldigingen en voerden aan dat de kinderen in een veilige omgeving konden blijven. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen ernstig waren en dat de ouders onvoldoende in staat waren om de zorgen weg te nemen. Daarom werd de ondertoezichtstelling van de kinderen voor twaalf maanden toegewezen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] verleend. Het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] werd afgewezen, omdat er onvoldoende grondslag was voor hun uithuisplaatsing. De beslissing over de benoeming van een bijzondere curator werd aangehouden voor drie maanden, in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/609162 / JE RK 20-3363
datum uitspraak: 4 januari 2021

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de verzoeken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en

mr. N. Stolk,

betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,

[naam minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam (stief)vader] ,

hierna te noemen de (stief)vader, wonende te [woonplaats (stief)vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 3 december 2020, ingekomen bij de griffie op 3 december 2020.
- het rectificatie verzoekschrift betreffende het ouderlijk gezag, met bijlagen van de Raad van 11 december 2020, ingekomen bij de griffie op 15 december 2020,
- de brief met bijlagen van de zijde van de moeder, ingediend door advocaat mr. R. Tetteroo op 22 december 2020.
- de e-mail, met als bijlage een zelfstandig verzoek van mr. N. Stolk namens de GI, van 31 december 2020, ingekomen bij de griffie op 31 december 2020.
Op 4 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N. Claasen,
- de (stief)vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. N. Aydogan-Kütük,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] ,
- mr. N. Stolk.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen tezamen in een crisispleeggezin.
Bij beschikking van 12 oktober 2020 zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 9 januari 2021.
Bij beschikking van 20 oktober 2020 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

Het verzoek van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens heeft de Raad de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verzocht in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden.

Het verzoek van mr. N. Stolk

mr. N. Stolk heeft de kinderrechter verzocht een bijzondere curator te benoemen, op grond van artikel 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, om de belangen van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te behartigen in een eventueel te voeren strafprocedure tegen de ouders.

De standpunten

De Raad maakt zich ernstige zorgen om de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen als gevolg van signalen, afkomstig van de kinderen, van ernstige kindermishandeling. De Raad heeft in het onderzoek onvoldoende zicht kunnen krijgen op wat er precies is gebeurd. Daar komt bij dat [voornaam minderjarige 1] volhardend blijft in haar verhaal. De Raad vindt een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk, nu zowel de fysieke als de emotionele veiligheid van de kinderen niet is gegarandeerd. Daarnaast vindt de Raad de ontkennende houding van de ouders zorgelijk. De Raad acht het van groot belang dat hulpverlening wordt ingezet binnen het gezin en dat de opvoedomgeving van de kinderen goed wordt onderzocht. De ernst van de zorgen maken dat het inzetten van het gedwongen kader in de vorm van een ondertoezichtstelling evenals een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. De Raad hoopt spoedig meer informatie te verkrijgen vanuit het onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum Diagnostiek (KSCD) en het politieonderzoek.
De GI sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. De aanvraag voor het KSCD onderzoek, om inzicht te krijgen in de opvoedomgeving en opvoedcapaciteiten van de ouders, is inmiddels gedaan. Hierbij wordt echter niet verwacht dat het gaat lukken om dit onderzoek binnen drie maanden af te ronden. Op het moment bestaat er te veel onduidelijkheid, waardoor de veiligheid van de kinderen bij een thuisplaatsing niet kan worden gegarandeerd. Wel wordt opgemerkt dat de bezoekmomenten tussen de ouders en de jongste twee kinderen goed zijn verlopen. [voornaam minderjarige 1] heeft er echter voor gekozen om geen contact te hebben met haar ouders. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor de kinderen en dat zij de hulpverlening krijgen die zij nodig hebben. De GI wil zo snel als mogelijk is hulpverlening aanvragen voor traumaverwerking, aangezien hiervoor een wachtlijst bestaat. Daarnaast vindt de GI het instellen van een bijzondere curator noodzakelijk om de belangen van de kinderen te kunnen behartigen in de strafprocedure.
Mr. N. Stolk geeft aan dat ook indien geen strafrechtelijke vervolging van de ouder(s) zal plaatsvinden het van belang is dat de kinderrechter een bijzondere curator benoemd. Bijvoorbeeld wanneer het aankomt op het vorderen van een schadevergoeding via het Schadefonds Geweldsmisdrijven namens de kinderen, aangezien enkel een bijzondere curator hierin een onpartijdige belangenafweging kan maken.
Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen het verzoek betreffende de ondertoezichtstelling van de kinderen noch betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] . De moeder kan [voornaam minderjarige 1] moeilijk dwingen om naar huis te komen. De moeder hoopt dat [voornaam minderjarige 1] met de inzet van de juiste hulpverlening weer naar huis toe komt. Tegen het verzoek betreffende de uithuisplaatsing van de jongste twee kinderen wordt wel verweer gevoerd. De uithuisplaatsing is voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , gezien hun jonge leeftijd, zeer verwarrend. De moeder werkt op het moment vanuit huis en kan haar tijd dusdanig inplannen dat ze kan zorgen voor de kinderen, ook indien de (stief)vader zich desgevraagd, tijdelijk terugtrekt als opvoeder. Door de advocaat wordt vooropgesteld dat het om een betrokken moeder gaat, die heel goed inziet dat er zorgelijke uitingen zijn gedaan door de kinderen, met name door [voornaam minderjarige 1] . Ditmaal gelooft de moeder [voornaam minderjarige 1] echter niet, aangezien [voornaam minderjarige 1] in het verleden al eerder valse beschuldigingen heeft geuit. Daar komt bij dat de moeder de moeite heeft genomen om alsnog naar de huisarts te gaan met de kinderen, voor het geval de moeder signalen over het hoofd heeft gezien. De huisarts bevestigt dat er geen signalen aanwezig zijn die de beschuldigingen onderbouwen. Daarnaast wordt geconstateerd dat er sprake is van onduidelijke en wisselende communicatie wanneer het om de aangifte jegens de ouder(s) gaat en de al dan niet lopende (strafrechtelijke) onderzoeken. Eerst werd alleen aangifte gedaan tegen de (stief)vader en nu blijkt ter zitting dat aangifte is gedaan tegen beide ouders. Eerst vertellen de twee jongste kinderen niets belastend over de ouders, maar nu vertellen ze ineens wel een belastend verhaal. Bovendien zijn de verhalen van de kinderen niet met elkaar in overeenstemming, waardoor de moeder, ook nu, ervan overtuigd is dat de informatie onbetrouwbaar is. Primair wordt dan ook verzocht het verzoek van de Raad betreffende de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht het verzoek van de Raad betreffende de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] toe te wijzen voor de duur van maximaal vier weken en het overig verzochte af te wijzen.
Door en namens de (stief)vader wordt geen verweer gevoerd tegen het verzoek betreffende de ondertoezichtstelling van de kinderen, noch betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] . Wel wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad betreffende de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . De (stief)vader vindt het vooral heel triest voor de kinderen. De (stief)vader heeft alles in zijn macht gedaan om de kinderen een liefdevolle opvoeding te geven. Ook in het verleden heeft de (stief)vader zijn ouderlijke verantwoordelijkheid genomen door tijdelijk afstand te doen van de kinderen toen valse beschuldigingen werden geuit door [voornaam minderjarige 1] . Het raadsrapport is een herhaling van hetgeen in het verleden is gezegd en bovendien volledig gebaseerd op wat [voornaam minderjarige 1] heeft verteld. Het zijn ook met name de woorden van [voornaam minderjarige 1] die herhaald worden door [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , waarbij de invloed van [voornaam minderjarige 1] op haar jongere broertjes zichtbaar wordt. Gezien de valse beschuldigingen die [voornaam minderjarige 1] in het verleden heeft geuit, zijn haar woorden nu niet geloofwaardig en bestaat er onvoldoende grondslag voor het toewijzen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Daarnaast is er sprake van onduidelijke en wisselende communicatie vanuit de GI. Opgemerkt wordt dat de GI heeft besloten aangifte te doen tegen beide ouders nádat de moeder weigerde aangifte te doen tegen de (stief)vader. Het betrof een enorme shock voor beide ouders toen de kinderen ineens met spoed uit huis werden geplaatst. Ondanks dat de ouders openheid van zaken geven en hun medewerking verlenen aan de hulpverlening staat het tegendeel in het raadsrapport beschreven. De ouders zijn bereid aan alle onderzoeken mee te werken, zolang [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] maar terug geplaatst kunnen worden bij hun moeder. Primair wordt dan ook verzocht het verzoek van de Raad betreffende de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] af te wijzen. Subsidiair is de (stief)vader bereid, omdat hij als het probleem wordt gezien, om een stap terug te doen indien de kinderen teruggeplaatst kunnen worden bij hun moeder. Tot slot lopen de Raad en de GI vooruit op de zaken betreffende het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, nu de gronden hiervoor niet aanwezig zijn en het onbekend is of er überhaupt een strafrechtelijke vervolging zal plaatsvinden. Voor nu wordt benoeming van een bijzondere curator dan ook als overbodig beschouwd.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen hebben heftige beweringen gedaan over kindermishandeling. De Raad heeft in het onderzoek echter onvoldoende zicht kunnen krijgen op wat zich precies heeft afgespeeld. Daar komt bij dat er sprake is van ontkenning bij de ouders en het politieonderzoek loopt nog, waardoor er onvoldoende zicht is op de (on)veiligheid van de kinderen in hun opvoedomgeving. Ook daargelaten de zorgen over kindermishandeling, bestaan er zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. [voornaam minderjarige 1] heeft een belast verleden, waaronder wisselende verblijfplaatsen en een eerdere uithuisplaatsing. Er bestaan zorgen om het emotioneel welzijn van [voornaam minderjarige 1] , aangezien zij zich dusdanig onveilig voelt dat zij (wederom) hulp heeft gezocht bij derden. Zowel [voornaam minderjarige 2] als [voornaam minderjarige 3] lijken zich in een loyaliteitsconflict te bevinden.
Gezien de ernst van de zorgen en de ontkennende houding van de ouders kan niet worden volstaan met hulpverlening vanuit het vrijwillige kader. Daar komt bij dat de problematiek wellicht te complex is van aard, vanwege de heersende onduidelijkheid en nog het lopende onderzoek, om in een vrijwillig kader aan bovengenoemde zorgen te werken.
Ondanks dat de ouders bereid zijn vergaande beslissingen te nemen in het belang van de kinderen, zijn de ouders onvoldoende in staat de bestaande zorgen weg te nemen. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer meekijkt in het gezin en zorgdraagt voor de benodigde (individuele) hulpverlening, waarbij tevens de ouders ondersteund worden in de opvoeding van de kinderen. Het is van belang dat er spoedig inzicht wordt verkregen in de opvoedomgeving van de kinderen en de opvoedvaardigheden van de ouders. Daarnaast is het van belang dat door middel van de juiste hulpverlening wordt toegewerkt naar contactherstel tussen [voornaam minderjarige 1] en haar ouders.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Tevens is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter acht een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk om haar emotionele veiligheid te kunnen waarborgen. Er is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk tussen [voornaam minderjarige 1] en haar beide ouders, waarbij zij tevens stellig aangeeft niet naar huis terug te willen. Dit alles is zorgelijk. Daar komt bij dat [voornaam minderjarige 1] volhardend blijft in haar verhaal waarin zij heftige bewering heeft gedaan over kindermishandeling en daarover ook bij anderen (school) aan de bel heeft getrokken. Nu het KSCD onderzoek nog moet worden gestart en het aan duidelijkheid ontbreekt over wat er is gebeurd, verwacht de kinderrechter niet dat de emotionele veiligheid van [voornaam minderjarige 1] kan worden gegarandeerd indien zij nu terug geplaatst wordt naar huis.
[voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zijn minder stellig en minder duidelijk over de vraag of bij hen sprake is van kindermishandeling. Bovendien zijn er signalen dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hun ouders missen en ziet de GI dat het goed gaat tussen de ouders en de beide jongens bij de omgangsmomenten. De onduidelijkheid over de vraag of bij hen sprake is (geweest) van kindermishandeling acht de kinderrechter onvoldoende grondslag voor het uit huis plaatsen van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verklaren wisselend en hun verhalen worden niet bevestigd door de door de Raad geraadpleegde informanten. Gezien hun jonge leeftijd kunnen zij niet langdurig in onzekerheid verkeren over hun toekomstperspectief. Het is de kinderrechter onvoldoende gebleken dat de GI met de ouders geen strikte afspraken kan maken om de veiligheid van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] thuis te waarborgen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de inzet van ambulante spoedhulp en (tijdelijke) terugtrekking van de vader als opvoeder.
Het verzoek betreffende de benoeming van een bijzondere curator acht de kinderrechter in dit stadium te voorbarig. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande en het is de vraag of er een strafzaak tegen de ouders aanhangig wordt gemaakt. De concrete grondslag voor benoeming van - en daarmee de invulling van de concrete opdracht aan - een bijzondere curator ontbreekt op dit moment. De kinderrechter zal daarom het verzoek betreffende de benoeming van een bijzondere curator aanhouden voor de duur van drie maanden.
De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage - met afschrift aan de belanghebbenden en aan de advocaten van de moeder en de (stief)vader - te overleggen over de dan huidige stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, te Rotterdam, met ingang van 9 januari 2021 tot 9 januari 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 9 januari 2021 tot 9 april 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek betreffende een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 april 2021 pro forma;
bepaalt dat de GI en belanghebbenden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen en daarbij te vermelden of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2021 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van F.J.A. Jorens als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.