Op 4 januari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] voor drie maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de kinderen, de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling zijn gehoord. De Raad maakte zich ernstige zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen, die signalen van kindermishandeling hadden geuit. De ouders ontkenden de beschuldigingen en voerden aan dat de kinderen in een veilige omgeving konden blijven. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen ernstig waren en dat de ouders onvoldoende in staat waren om de zorgen weg te nemen. Daarom werd de ondertoezichtstelling van de kinderen voor twaalf maanden toegewezen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] verleend. Het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] werd afgewezen, omdat er onvoldoende grondslag was voor hun uithuisplaatsing. De beslissing over de benoeming van een bijzondere curator werd aangehouden voor drie maanden, in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.