ECLI:NL:RBROT:2021:13603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
ROT 20/4696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overschrijding inburgeringstermijn en verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres, die in 2012 naar Nederland is gekomen en in 2015 een verblijfsvergunning heeft gekregen, heeft een boete van € 1250,- opgelegd gekregen vanwege het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet tijdig aan haar inburgeringsplicht heeft voldaan, aangezien zij tot 20 december 2018 de tijd had om in te burgeren, maar pas in 2019 het laatste examenonderdeel heeft behaald. Eiseres heeft aangevoerd dat haar medische situatie en persoonlijke omstandigheden haar hebben belemmerd in het tijdig inburgeren. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende objectieve medische informatie heeft overgelegd om aan te tonen dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is. De verklaringen van haar buurman en een vrijwilligster zijn niet voldoende om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd en dat er geen aanleiding is om de boete te matigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1250,- vanwege het overschrijden van de inburgeringstermijn.
Bij besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2021 op zitting behandeld. De gemachtigde en partner van eiseres zijn verschenen. Verweerder heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiseres zelf is niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 4 januari 2016 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij per 21 december 2015 inburgeringsplichtig is. Zij diende voor 20 december 2018 aan haar inburgeringsplicht te voldoen. Op 26 november 2019 heeft eiseres het laatste examenonderdeel gehaald.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiseres niet op tijd is ingeburgerd. Volgens verweerder heeft eiseres haar stelling dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is vanwege haar medische situatie niet gestaafd met medische objectieve informatie, waardoor verweerder niet kan beoordelen of eiseres vanwege haar medische omstandigheden gedurende tenminste drie aaneengesloten maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen. Nu volgens verweerder niet kan worden aangenomen dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is, is aan eiseres geen verlenging van de inburgeringstermijn toegekend. Daarnaast stelt verweerder dat bij het vaststellen van de hoogte van de boete vast beleid is toegepast en dat daarbij rekening is gehouden met het aantal examenpogingen, de gevolgde cursusuren en het aantal examens dat eiseres heeft behaald binnen de inburgeringstermijn. Volgens verweerder is er geen aanleiding om de boete te matigen.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Eiseres stelt dat zij niet verwijtbaar de inburgeringstermijn heeft overschreden. Daartoe voert eiseres aan dat zij pas in 2018 kon beginnen met het inburgeringstraject, omdat zij daarvoor daartoe niet in staat was vanwege haar gezondheidstoestand. Eiseres stelt dat zij in 2012 naar Nederland is gekomen en dat zij pas in 2015 een verblijfsvergunning heeft gekregen. In de tussenliggende periode heeft eiseres een kind gekregen en vreesde zij dat ze Nederland moest verlaten waardoor ze veel stress en zorgen had. Door deze stress lukte het eiseres niet om op tijd in te burgeren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres verklaringen van haar buurman en een vrijwilligster die haar bij het inburgeren heeft begeleid overgelegd. Uit de verklaringen volgt dat eiseres wekelijks anderhalf uur in het kader van het inburgeringstraject met de vrijwilligster geoefend zou hebben, maar dat de vorderingen vanwege de stress en haar traumatische verleden gering waren. Ook wijst eiseres op gegevens van de school het Werkwoord, waaruit volgt dat zij slechts 79,75 lesuren heeft gevolgd.
Daarnaast stelt eiseres dat de Beleidsregel boetevaststelling inburgering niet juist is toegepast door verweerder. Eiseres zou er niet van op de hoogte zijn dat bij niet op tijd inburgeren een boete opgelegd kon worden of dat om vrijstelling verzocht kon worden. Volgens eiseres had verweerder haar daarop moeten wijzen. Daarbij meent eiseres dat door verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel wordt gehandeld, doordat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de door haar verrichte inspanningen niet bij de verwijtbaarheidsvraag heeft betrokken
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Niet in geschil is dat eiseres tot 20 december 2018 de tijd had om aan haar inburgeringsplicht te voldoen, maar dat eiseres op deze datum niet aan deze verplichting heeft voldaan.
6.1.
Op grond van artikel 7b van de Wet inburgering beoordeelt verweerder of de vertraging van het inburgeren verwijtbaar is. Indien de vertraging niet verwijtbaar is, dan kan de inburgeringstermijn worden verlengd. Wanneer de inburgeringsplichtige binnen de verlengde termijn alsnog inburgert, dan is er op grond van artikel 28 van de Wet inburgering geen grond om een boete aan de inburgeringsplichtige op te leggen.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het op de weg van eiseres ligt om aannemelijk dat maken dat zij vanwege haar medische situatie niet in staat was om onderwijs te volgen. Doordat eiseres niet onder behandeling van een arts is geweest, is er geen medische objectieve informatie beschikbaar en kon verweerder geen medisch advies aan de medisch adviseur vragen. Aangezien de vrijwilligster en buurman van eiseres geen medische deskundigen zijn, zijn hun verklaringen onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het overschrijden van de inburgeringstermijn vanwege de medische situatie niet verwijtbaar is. De informatie van de school het Werkwoord maakt dit ook niet anders. Uit de informatie volgt dat eiseres niet meer dan 79,75 lesuren heeft gevolgd, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat eiseres niet in staat was om meer lesuren te volgen. Daarbij ziet de rechtbank niet in dat eiseres geen verwijt treft vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Eiseres stelt veel stress en zorgen te hebben gehad in verband met het al dan niet verkrijgen van een verblijfsvergunning, maar ze heeft uiteindelijk de verblijfsvergunning gekregen voordat de inburgeringstermijn is aangevangen. De rechtbank acht het niet aannemelijk deze zorgen en stress gedurende de inburgeringstermijn nog zozeer van invloed waren op het niet op tijd inburgeren door eiseres, dat ze haar belemmerden in de voorbereiding van de examens. Eiseres is verder begonnen met inburgeren toen haar kind naar de basisschool ging. Niet is onderbouwd dat de opvoeding van haar kind in de weg zou staan aan het op tijd inburgeren. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden door eiseres aangevoerd op grond waarvan verminderde of geen verwijtbaarheid aangenomen kan worden en die verweerder aanleiding hadden moeten geven om verlenging van de inburgeringstermijn toe te kennen.
6.3.
Ten aanzien van de evenredigheid van de boete oordeelt de rechtbank als volgt. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is, heeft verweerder terecht de inburgeringstermijn niet verlengd. Eiseres heeft pas na de initiële inburgeringstermijn aan haar inburgeringsplicht voldaan, waardoor verweerder bevoegd was om een boete op te leggen. Het vaststellen van de hoogte van de boete heeft verweerder conform de beleidsregels gedaan. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de boete gematigd dient te worden. Ook de stelling dat verweerder eiseres niet voor een boete heeft gewaarschuwd, wat overigens niet is betwist door verweerder, maakt dit niet anders. Uit artikel 31, eerste lid, van de Wet inburgering volgt dat verweerder verplicht is een boete op te leggen. Daarnaast wordt op de website www.inburgeren.nl vermeld dat een boete kan worden opgelegd bij het niet op tijd inburgeren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 3 augustus 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

De Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46
[…]
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
[…]
Wet inburgering
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige behaalt:
a. het inburgeringsexamen, of
b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
[…].
Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
[…]
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid: a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen,
[…].
Artikel 16
[…]
4. De inburgeringsplichtige of de gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.
[…]
Artikel 31
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
[…].
Besluit inburgering
Artikel 4.13
1. De schuld kan op verzoek van de inburgeringsplichtige door Onze Minister in bij regeling van Onze Minister aan te wijzen gevallen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden.
[…]
3. Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
a. het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, zijn behaald;
b. een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is op grond van artikel 5 van de wet; of
c. ontheffing is verleend van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de wet.
4. De kwijtschelding, bedoeld in het derde lid, wordt slechts verleend indien de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a, b of c, zich heeft voorgedaan binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid, van de wet respectievelijk de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet respectievelijk artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn.
Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt
Artikel 1
De inburgeringsplichtige heeft aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject of het niet tijdig afronden van de overige onderdelen van het inburgeringsexamen, als bedoeld in artikel 7a, derde lid, en 7b, derde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, indien een of meer van de in deze beleidsregel beschreven omstandigheden zich voordoen.