ECLI:NL:RBROT:2021:13755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10/196558-20, 10/060855-20 en 10/177994-18 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, diefstal, zware mishandeling en wapenbezit met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken. De verdachte is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, terbeschikkingstelling (TBS) en het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De zaak betreft meerdere delicten, waaronder poging tot doodslag, diefstal, zware mishandeling en wapenbezit. De verdachte heeft op 26 juli 2020 in Schiedam zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], meermalen met een mes gestoken, wat resulteerde in 26 steekverwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op 6 maart 2020 [slachtoffer 2] met een kettingslot op het hoofd geslagen, wat ook leidde tot zware verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en heeft daarom TBS met verpleging opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met schadevergoedingen variërend van €506,44 tot €12.620,22, afhankelijk van de ernst van de schade. De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld, ondanks zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, en heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/196558-20, 10/060855-20 en 10/177994-18 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 7 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortedatum verdachte] 1970 op [geboorteplaats verdachte] , [geboorteland verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2021.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze in de zaken met parketnummers 10/196558-20 en 10/060855-20 op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
in de zaak met parketnummer 10/196558-20
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde;
in de zaak met parketnummer 10/060855-20
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
in de zaak met parketnummer 10/177994-18:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
in de zaken met parketnummers 10/196558-20, 10/060855-20 en 10/177994-18 onder 2:
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
in de zaak met parketnummer 10/177994-18 van het onder 1 ten laste gelegde:
- schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord (10/196558-20) en zware mishandeling (10/060855-20)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de zaak met parketnummer 10/196558-20 het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10/060855-20 het primair ten laste gelegde, niet wettig en overtuigend is bewezen zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Parketnummer 10/196558-20
Primair is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. De verdachte ontkent dat hij diegene is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] heeft neergestoken. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van de poging doodslag. Het is niet duidelijk met welk voorwerp aangeefster is gestoken. De verdediging acht het onwaarschijnlijk dat het letsel met een mes met een lemmet van 15 cm is toegebracht gelet op het oppervlakkige letsel van aangeefster en gelet op het feit dat er geen vitale delen zijn geraakt. Er is dan ook geen sprake van opzet op het toebrengen van dodelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke vorm. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. De verdediging verzoekt de rechtbank met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit vrij te spreken dan wel alleen de diefstal bewezen te verklaren en de verdachte vrij te spreken van de geweldscomponent. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de verdachte het voorzien had op het met geweld afpakken van de goederen van aangeefster.
Parketnummer 10/060855-20
Primair is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. De verdachte ontkent dat hij diegene is geweest die aangeefster [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De verdediging heeft ook vrijspraak bepleit van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Het voorwerp waarmee is geslagen is niet nader gespecificeerd qua gewicht of lengte, zodat geen inschatting kan worden gemaakt of door het slaan met dit voorwerp tegen iemands hoofd de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is. Ten aanzien van het meer subsidiaire tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 10/177994-18
Ten aanzien van feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 bepleit de verdediging vrijspraak nu de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij niets kapot heeft getrapt.
4.2.2.
Beoordeling
Parketnummer 10/196558-20
Op grond van het dossier kan het volgende worden vastgesteld. Op 26 juli 2020 wordt aangeefster neergestoken in Schiedam als zij na haar avonddienst thuiskomt en uit haar auto stapt. Zij wordt door een man aangesproken en uit het niets wordt zij meerdere malen gestoken. Zij heeft hierdoor 26 steekverwondingen opgelopen. Aangeefster valt op de grond en laat ook haar tas en aware-knop vallen. Uiteindelijk vertrekt de dader weer op de fiets en neemt hij de tas en aware-knop van aangeefster mee.
Is de verdachte de dader?
De vraag die voorligt is of het de verdachte is die aangeefster heeft neergestoken. De aangeefster heeft direct na het incident aan getuigen en aan de politie verklaard dat haar ex-vriend [voornaam verdachte] haar heeft verwond. Tevens heeft zij aan de politie verklaard dat zij de verdachte door de straat zag fietsen en dat hij daarna terug in haar richting is gefietst, op haar af is gelopen en is begonnen met steken. De verklaring van aangeefster dat verdachte de dader is, vindt steun in technische bevindingen, te weten drie bloedsporen op het fietsstuur van de verdachte (waarop ook zijn eigen DNA is aangetroffen) die matchen met het DNA-profiel van de aangeefster.
Bij de overtuiging dat verdachte de dader is betrekt de rechtbank voorts dat de telefoon van de verdachte kort na het tijdstip van het delict uitpeilt in de omgeving van de plaats van het delict. Hij heeft dan contact met het telefoonnummer van zijn zus en zijn zus heeft bevestigd dat verdachte haar toen belde. Zij heeft verklaard dat de verdachte toen aan haar heeft verteld dat hij aangeefster wat had aangedaan.
De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte degene was die aangeefster heeft neergestoken.
Is er sprake van een poging tot doodslag?
Anders dan de verdediging stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een mes heeft gestoken. De verklaring van aangeefster op dit punt is geloofwaardig omdat het bij haar waargenomen letsel deze verklaring ondersteunt. Dat het letsel van aangeefster over het algemeen oppervlakkig is gebleven, maakt dit niet anders nu dit ook door andere redenen kan komen, zoals het afweren van het mes door aangeefster. De verdachte heeft aangeefster onder andere geraakt in haar gezicht, hals, nek en borst. Uit de FARR-verklaring van 18 september 2020 blijkt dat de steekverwondingen in aangeefster haar hals, borst en schouder potentieel levensbedreigend letsel betreffen. Gelet daarop en op de plek waar de aangever gestoken is, waar zich vitale delen van het lichaam bevinden, was er sprake van een aanmerkelijke kans dat het letsel tot de dood van de aangever zou leiden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het handelen van de verdachte zozeer gericht op het toedienen van dodelijk letsel, dat geoordeeld moet worden dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijke opzet op de dood van aangeefster had. Daaruit volgt immers dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster bewust heeft aanvaard.
De onder parketnummer 10/196558-20 onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag is bewezen.
De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte de aware-knop en de tas van aangeefster heeft weggenomen. Op camerabeelden van vlak na het incident wordt de verdachte gezien, fietsend, met op zijn fietsenrek een tas, gelijkend op de tas van aangeefster. De aware-knop is aangetroffen langs de route die de verdachte heeft afgelegd. Ook zijn bij de fouillering van de verdachte sieraden aangetroffen die van aangeefster afkomstig zijn.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte het geweld pleegde in verband met de diefstal, zodat het door artikel 312 Sr geëiste oogmerk ontbreekt. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van de strafverzwarende geweldscomponent.
De onder 2 ten laste gelegde diefstal acht de rechtbank bewezen.
Parketnummer 10/060855-20
Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Aangeefster [slachtoffer 2] stond op 6 maart 20202 in Schiedam bij de tramhalte te wachten. Zij zag een man aankomen fietsen, die zijn fiets vervolgens parkeerde. Hij kwam op haar af lopen en begon te zwaaien met een voorwerp en raakte haar meerdere keren op haar hoofd en in haar gezicht. Zij heeft hierdoor diverse verwondingen aan haar gezicht opgelopen, alsmede een aantal gebroken nagels.
Is de verdachte de dader?
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij is belaagd door [voornaam verdachte] , een man die zij kent via haar ex-vriend en die woont in Schiedam. Na een zoekslag met deze informatie in politiesystemen komt de politie bij de verdachte uit. Van een daarop aan aangeefster getoonde politiefoto van de verdachte herkent aangeefster de dader. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] vindt steun in technisch bewijs. Bloedsporen op een bij de verdachte in beslag genomen hangslot en trui, leveren een match op met het DNA-profiel van aangeefster.
Bovendien wordt het betoog van de verdachte dat een andere kale man voor de verwondingen van aangeefster verantwoordelijk is, weersproken door de verklaring van ooggetuigen die de dader omschrijven als een man met dreadlocks in een haarnetje.
De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte degene was die aangeefster heeft belaagd.
Was er sprake van een kans op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door aangeefster [slachtoffer 2] in haar gezicht en op haar hoofd te slaan met een kettingslot, een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel heeft doen ontstaan. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en de kans op bijvoorbeeld hersenletsel of blijvende littekens, is aanmerkelijk. Dat het gewicht van het kettingslot niet nader is gespecificeerd in het dossier en dat het kettingslot in een tas zou hebben gezeten, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte concludeert de rechtbank dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Parketnummer 10/177994-18
De rechtbank is ten aanzien van feit 1 van oordeel dat een mes zoals de verdachte die bij zich droeg, naar zijn aard geschikt is om te dreigen of letsel toe te brengen.
Gelet op de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen is dit een
voorwerp dat kennelijk voor geen ander doel bestemd is dan om letsel toe te brengen
dan wel om ermee te dreigen.
Op grond van het vorenstaande wordt het onder 1 tenlastegelegde bewezen geacht.
Op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waaruit de toegebrachte schade blijkt, acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde eveneens bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
in de zaak met parketnummer 10/196558-20
1.
hij op 26 juli 2020 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] meermalen, met een mes, in het gezicht en/of de hals en de nek en de borsten en de schouders en de handen en/de benen, heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 juli 2020 te Schiedam, een aware-knop en een tas met inhoud (onder meer een agenda, een bus pepperspray en een of meer armbanden en een of meer ringen en een verbandschaar en verband en een of meer pennen),
dietoebehoorde
naan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
diewederrechtelijk toe te eigenen
in de zaak met parketnummer 10/060855-20
subsidiair
hij op 6 maart 2020 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een kettingslot op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de zaak met parketnummer 10/177994-18
1
hij op 7 september 2018 te Schiedam, op de openbare weg, namelijk de Kolenbranderstraat, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een niet opvouwbaar mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet
op de aard en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, heeft gedragen;
2
hij op 7 september 2018 te Schiedam, opzettelijk en wederrechtelijk een lichtbalk en het plafond van een dienstvoertuig,
dieaan politie eenheid Rotterdam toebehoorde
n, heeft beschadigd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
in de zaak met parketnummer 10/196558-20

1.poging tot doodslag

2.diefstal

in de zaak met parketnummer 10/060855-20
poging tot zware mishandeling
in de zaak met parketnummer 10/177994-18

1.handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en diefstal door zijn ex-vriendin, aangeefster [slachtoffer 1] , maar liefst 26 messteken toe te brengen en vervolgens haar aware-knop en handtas met inhoud weg te nemen. De verdachte kwam op haar aflopen en begon haar uit het niets over haar hele lichaam te steken. Dit is voor aangeefster een zeer bedreigende en beangstigende situatie geweest. Zij heeft hierdoor diverse steekverwondingen opgelopen, onder andere op haar borst, hals, arm gezicht en vingers. Bij de middelvinger van haar rechterhand is de strekpees doorgesneden. Ondanks twee operaties, blijft zij functieverlies behouden aan deze vinger. Ook heeft zij blijvende grote littekens overgehouden, waardoor zij dagelijks herinnerd wordt aan het voorval. Het is slechts aan het toeval te danken dat aangeefster niet aan deze aanval van de verdachte is overleden. De verdachte heeft door zijn handelen een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Uit de slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat de impact van het handelen van de verdachte tot op de dag van vandaag nog groot is voor aangeefster. Bovendien zijn ook anderen (deels) getuigen geweest van hetgeen op straat is voorgevallen. Ook voor hen geldt dat het gebeurde onrust en gevoelens van onveiligheid moet hebben opgeroepen. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan, temeer nu hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangeefster [slachtoffer 2] op de openbare weg meerdere keren in haar gezicht te slaan met een kettingslot. Zij heeft hierdoor diverse verwondingen in haar gezicht opgelopen. De verdachte heeft ook hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van weer een ander persoon. Het ging bovendien ook hier om een geweldsuitbarsting in het openbaar zodat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving zijn ontstaan.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het dragen van een mes en vernielingen in een politiebus.
De rechtbank neemt als strafverzwarend mee dat de verdachte, blijkens
een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2021, meerdere malen is veroordeeld voor (zware) geweldsfeiten en ook andere ernstige strafbare feiten.
In totaal levert dit een zeer zorgwekkend beeld op van ernstig agressief gedrag met ingrijpende gevolgen voor anderen.
Een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook op zijn plaats. Daarnaast ligt er een advies van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
7.2.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
7.2.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd het advies van het PBC niet over te nemen aangezien het onderzoek te veel beperkingen heeft gekend en hierdoor onvoldoende conclusies kunnen worden verbonden aan het rapport.
7.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar zijn persoon door deskundigen van het PBC.
Door het PBC is een rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juli 2021. Er is gebruik gemaakt van het (dossier) milieuonderzoek, de observaties binnen het PBC, de korte contactmomenten met betrokkene en van eerdere rapportages van veroordelingen van de verdachte. Ook zijn twee referenten gesproken, beiden ex-vriendinnen van de verdachte.
Kort samengevat blijkt uit het rapport van het PBC het volgende.
Er zijn sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte met vooral antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Een persoonlijkheidsstoornis kan echter vanwege de beperkingen van het huidige onderzoek niet met zekerheid worden vastgesteld, doch zeker niet worden uitgesloten. Wel kan geconcludeerd worden dat sprake is van een ernstige stoornis in alcoholgebruik, alsmede een stoornis in cannabisgebruik, die momenteel in remissie zijn vanwege de gereguleerde omgeving waarin de verdachte zich bevindt. Ook komen aanwijzingen naar voren voor beperkingen in de intelligentie, maar kan dat vanwege de weigering van de verdachte niet onderzocht worden en dus niet worden vastgesteld.
Gesteld kan worden dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij niet duidelijk is geworden hoe de verhouding en interactie tussen de drie (persoonlijkheid, intelligentie, verslaving) is. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder parketnummer 10/196558-20 kan gezegd worden dat een patroon van stalking en geweld zichtbaar is na het verbreken van de relatie. Hierbij speelt afwijzing een rol, iets waar de verdachte verhoogd krenkbaar op reageert en waarmee hij niet om kan gaan en kan accepteren. De verdachte is niet geheel vrij geweest in het maken van keuzes, zodat geadviseerd wordt hem het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Verdachte is eerder veroordeeld wegens onder meer vergelijkbare strafbare feiten, waardoor gesproken kan worden van voornoemd patroon. Daarnaast ontstaat binnen een partnerrelatie een dynamiek waarin de verdachte zich te veel toe-eigent en waarin hij worstelt met zijn agressieregulatie en zich teveel te buiten gaat aan middelen. Dit alles leidt volgens de onderzoekers tot een verhoogd risico op grensoverschrijdend gedrag en agressie, met name ook na krenkingen.
In de zaak met parketnummer 10/060855-20 hebben de onderzoekers onvoldoende zicht gekregen op het motief en is onvoldoende helder geworden wat er precies is voorgevallen. Er kan hierdoor geen uitspraak worden gedaan over het al dan niet toerekenen.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 10/177994-18 kunnen de onderzoeksters geen uitspraak doen over een mogelijke doorwerking van de stoornis in de geestvermogens in het ten laste gelegde, indien bewezen.
Hoewel bij voornoemde zaken geen doorwerking onderbouwd kan worden, kan in algemene zin wel benoemd worden dat de verdachte een verhoogd risico heeft om agressief te reageren.
Indien de verdachte onbehandeld zou blijven, is de inschatting van onderzoekers dat sprake is van een hoog risico op recidive, omdat bij de verdachte veel risicofactoren zijn en weinig beschermende factoren kunnen worden onderscheiden.
Op grond van het ontbrekende ziektebesef en -inzicht van de verdachte, zijn ontbrekende behandelmotivatie, het hoge recidiverisico en het eerder niet slagen van ambulante behandeling en begeleiding, menen onderzoekers dat alleen een voldoende gestructureerd en beveiligd kader voldoende toereikend zal zijn om de eerder beschreven behandeling te kunnen vormgeven. Derhalve adviseren onderzoekers terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in ieder geval voor het meest recente feit in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Verder onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Gelet op het feit hij niet open staat voor behandeling, is geen minder ingrijpend alternatief denkbaar waarmee het herhalingsgevaar naar een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
Er wordt voldaan aan de wettelijke, in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen, formele eisen die gelden voor de oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten in de zaken met parketnummers 10/196558-20 en 10/060855-20, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 38e, lid 1, Sr. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd. De rechtbank acht daarnaast de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden. [1]
7.4.
Schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Ten aanzien van het onder parketnummer 10/177994-18 ten laste gelegde feit 1 volgt de rechtbank de eis van de officier van justitie omdat aparte strafoplegging voor deze overtreding geen redelijk doel (meer) dient.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

In de zaak met parketnummer 10/196558-20
Als benadeelde partij heeft zich mw. [slachtoffer 1] in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.043,31 aan materiële schade en een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich mw. [benadeelde] in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.396,36 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
In de zaak met parketnummer 10/060855-20
Als benadeelde partij heeft zich mw. [slachtoffer 2] in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 45,47 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
In de zaak met parketnummer 10/177994-18
Als benadeelde partij heeft zich Politie Eenheid Rotterdam in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 202,22 aan materiële schade
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de door mw. [slachtoffer 1] gevorderde kosten voor de bus pepperspray ad € 8,- aangezien dit een voorwerp betreft dat men niet voorhanden mag hebben.
8.2.
Standpunt verdediging
In de zaak met parketnummer 10/196558-2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] verzoekt de verdediging primair haar niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de verzochte vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging de verzochte immateriële schadevergoeding te matigen gelet op de bijgevoegde jurisprudentie die ziet op zaken waarin sprake was van een onvoltooid levensdelict. In deze zaak is bepleit dat hoogstens sprake is van toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft verdachte onvoldoende verdiencapaciteit om de verzochte schadevergoeding te voldoen. Ten aanzien van de materiële schade betwist de verdediging de opgevoerde kosten voor de pepperspray, de overige sieraden die in de tas zouden zitten, het toekomstige eigen risico, de vergoeding aan mantelzorg en het verlies aan verdienvermogen. De verdediging acht deze posten onvoldoende onderbouwd, dan wel betreffen dit posten die zien op een toekomstige situatie.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde] verzoekt de verdediging primair haar niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de verzochte vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces. Meer subsidiair stelt de verdediging dat er nader onderzoek dient plaats te vinden of er is voldaan aan de voorwaarden om voor shockschade (confrontatie-eis) in aanmerking te komen. Dat onderzoek valt niet binnen de kaders van deze strafprocedure, waardoor de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Meest subsidiair verzoekt de verdediging de gevorderde shockschade te matigen nu er geen sprake is geweest van een onvoltooid levensdelict.
Met betrekking tot de materiële schade betwist de verdediging de posten van het eigen risico 2021 en het verlies van het verdienvermogen, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd of deze (geheel) het gevolg zijn van het handelen van de verdachte.
In de zaak met parketnummer 10/060855-20
De verdediging verzoekt de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in
verband met de verzochte vrijspraak. Subsidiair dient de post oortelefoons te worden
afgewezen en de vordering tot vergoeding van de advocaatkosten niet-ontvankelijk te
worden verklaard. De benadeelde kan gefinancierde rechtsbijstand ontvangen zonder eigen
bijdrage.
Verder verzoekt de verdediging de verzochte immateriële schadevergoeding te matigen nu er volgens de verdediging geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
In de zaak met parketnummer 10/177994-18
Gelet op de verzochte vrijspraak, verzoekt de verdediging de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Beoordeling
In de zaak met parketnummer 10/196558-20
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zullen de volgende posten, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen:
  • kleding ad € 194,-;
  • ziekenhuisvergoeding ad € 150,-;
  • eigen risico ad € 171,61;
  • medicatie, wondverzorging en litteken crème ad € 56,60;
  • medische verschotten ad € 89,65;
  • verlies van verdienvermogen ad € 648,64;
  • reiskosten ad € 267,70;
  • parkeerkosten ad € 43,84.
Verder zal worden toegewezen de gevorderde schadevergoeding voor de inhoud van de tas,
met uitzondering van de sieraden omdat onvoldoende vast is komen te staan dat die sieraden
– naast wat in de fouillering is aangetroffen en aan [slachtoffer 1] reeds is teruggegeven – nog
in de tas zaten, alsmede de pepperspray aangezien men die niet voorhanden mag hebben.
Ten aanzien van de inhoud van de tas zal derhalve een bedrag van € 184,18 worden
toegewezen.
Ook zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van
billijkheid worden toegewezen de huishoudelijke hulp tot een bedrag van € 548,-en
verzorging en verpleging tot een bedrag van € 266,-, conform de richtlijn,
ervan uitgaande dat [slachtoffer 1] in ieder geval de eerste vier weken huishoudelijke hulp en
verzorging en verpleging nodig heeft gehad. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de
vordering betreffende deze posten voor het overige vergt nader onderzoek dat een
onevenredige belasting van het strafproces vormt. De benadeelde partij is in dit deel van de
vordering niet ontvankelijk en zij kan dit slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. Zij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is vast te stellen dat door het bewezen verklaarde feit bij [benadeelde] shockschade is ontstaan, temeer nu in de bijgevoegde stukken melding wordt gemaakt van een eerdere behandeling voor angst- en stemmingsklachten. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang vergt nader onderzoek dat een onevenredige belasting van het strafproces vormt. De benadeelde partij [benadeelde] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In de zaak met parketnummer 10/060855-20
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde post van de reiskosten (ad € 6,44) door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal in de vordering ten aanzien van haar jas en de set oortelefoons niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Gelet op de betwisting zullen de gevorderde proceskosten worden afgewezen omdat de hoogte van de proceskosten niet valt vast te stellen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 maart 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
In de zaak met parketnummer 10/177994-18
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam voldoende is onderbouwd en door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 1]een schadevergoeding betalen van
€ 12.620,22(€ 2.620,22 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partij
[benadeelde]geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 2]een schadevergoeding betalen van € 506,44 (€ 6,44 materiële schade en € 500,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij
Politie Eenheid Rotterdameen schadevergoeding betalen van € 202,22 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 62, 287, 302, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
parketnummer 10/196558-20
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de impliciet primair onder 1 ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde onder 2, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
parketnummer 10/060855-20
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
parketnummer 10/177994-18
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 10/177994-18 (overtreding) geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[benadeelde]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 12.620,22 (zegge: twaalfduizend zeshonderdtwintig euro en tweeëntwintig eurocent ), bestaande uit € 2.620,22 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]te betalen € 12.620,22 (hoofdsom, zegge: twaalfduizend zeshonderdtwintig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien betaling uit blijft gijzeling kan worden toegepast voor maximaal 98 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 506,44(zegge: vijfhonderd en zes euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit € 6,44 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen € 506,44 (hoofdsom, zegge: vijfhonderd en zes euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien betaling uitblijft gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Politie Eenheid Nederland, te betalen een bedrag van
€ 202,22 (zegge: tweehonderdentwee euro en tweeëntwintig eurocent ), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt
in de zaak met parketnummer 10/196558-20ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of de borsten en/of de schouders en/of de handen en/of de benen, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te Schiedam aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere snij- en steekwonden in het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of de borsten en/of de schouders en/of de handen en/of de benen, althans in het lichaam, heeft toegebracht, door deze voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of de borsten en/of de schouders en/of de handen en/of de benen, althans in het lichaam, te steken;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te Schiedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of de borsten en/of de schouders en/of de handen/vingers en/of de benen, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 302 lid 1 juncto artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te Schiedam op/aan de openbare weg, te weten de Toon Verheystraat, een aware-knop en/of een tas met inhoud (onder meer een agenda, een bus pepperspray en/of een of meer armbanden en/of een of meer ringen en/of een verbandschaar en/of verband en/of een of meer pennen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of de hals en/of de nek en/of de borsten en/of de schouders en/of de handen en/of de benen, te steken;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
In de zaak met parketnummer 10/060855-20
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te
Schiedam
aan [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend en ontsierend litteken in het gelaat,
heeft toegebracht door met (een tas met daarin in) een kettingslot op het hoofd
van die [slachtoffer 2] te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te
Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met (een tas met daarin in) een kettingslot op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te
Schiedam[slachtoffer 2] heeft mishandeld door met (een tas met daarin in) een kettingslot op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend en ontsierend litteken in het gelaat ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
In de zaak met parketnummer 10/177994-18
1
hij op of omstreeks 7 september 2018 te Schiedam,
op de openbare weg, namelijk de Kolenbranderstraat,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV, onder 7° van de Wet wapens en
munitie, te weten een niet opvouwbaar mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet
op de aard en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp
werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen
ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen,
heeft gedragen;
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie)
2
hij op of omstreeks 7 september 2018 te Schiedam,
opzettelijk en wederrechtelijk een licht(balk) en/of het plafond van een
dienstvoertuig, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te
weten aan politie eenheid Rotterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.