In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 17 februari 2021 een vonnis gewezen in een incident tussen Damen Shiprepair Rotterdam B.V. (DSR) en J. de Jonge Flowsystems B.V. (JdJ). JdJ had een vordering ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin zij verzocht om DSR te verplichten een arbitrale uitspraak in het geding te brengen. De rechtbank oordeelde dat JdJ reeds in het bezit was van het gevraagde document en dat artikel 843a Rv niet kan worden gebruikt om de wederpartij te dwingen een document in te brengen dat de verzoeker al in zijn bezit heeft. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om DSR te verplichten haar stellingen aan te passen aan het arbitrale vonnis, en dat partijen zelf bepalen welke standpunten zij innemen in de procedure.
De rechtbank wees de vorderingen van JdJ af en veroordeelde haar in de proceskosten van DSR, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De rechtbank overwoog dat JdJ nodeloos een incident had ingesteld, wat had geleid tot vertraging en extra kosten voor DSR. De proceskosten werden vastgesteld op € 3.022,50, en de rechtbank bepaalde dat deze kosten ook voor rekening van JdJ blijven indien de vordering van DSR in de hoofdzaak uiteindelijk wordt afgewezen. De zaak zal verder worden behandeld met een rol voor het bepalen van een datum voor de mondelinge behandeling.