ECLI:NL:RBROT:2021:1461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/4891
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan houder van kuikens wegens overtreding van de Transportverordening en het welzijn van dieren tijdens transport

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een boete die aan eiseres was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boete van € 1.500,- was opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot het welzijn van kuikens tijdens hun transport. Eiseres, de houder van de kuikens, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de Transportverordening niet alleen verplichtingen voor vervoerders bevat, maar ook voor houders van dieren zoals eiseres. De rechtbank stelde vast dat eiseres verantwoordelijk was voor het welzijn van haar dieren en dat zij niet had voldaan aan de voorschriften van de Transportverordening, die vereisen dat de houder ervoor zorgt dat de dieren op een humane manier worden behandeld tijdens het transport.

De rechtbank concludeerde dat de toezichthouder van de NVWA tijdens een controle had vastgesteld dat de kuikens in de containers overbeladen waren, wat leidde tot onnodig lijden en zelfs sterfte van enkele dieren. Eiseres had aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor het transport ook bij de vervoerder lag, maar de rechtbank oordeelde dat de houder van de dieren ook verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften. De rechtbank vond dat er geen sprake was van verminderde verantwoordelijkheid of verwijtbaarheid van eiseres, aangezien zij zelf de vangploeg had ingeschakeld en verantwoordelijk was voor de wijze van laden van de kuikens.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de boete. De rechtbank benadrukte dat de wetgever een afweging had gemaakt over de hoogte van de boete en dat het waarborgen van dierenwelzijn voorop staat. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 16 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , directeur van de enig aandeelhouder van eiseres en diens echtgenote [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. De containers zijn niet dusdanig gebruikt dat tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden werd voorkomen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder d, e, en g, en artikel 8, eerste lid en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.3, onder a, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen (145617/111880) dat op 11 september 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in dit rapport over zijn bevindingen op 21 augustus 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn regulier toezicht bevond ik mij rond 13:15 uur in de aanvoerhal van bovengenoemd slachthuis, waar ik de geloste containers met kuikens, controleerde op welzijnsafwijkingen. Ik zag de containers van de wagen met volgnummer 37* met kuikens van koppelnummer 25 (zie de planning) in de aanvoerhal staan. Op het dagoverzicht vervoer zag ik dat de op deze wagen geladen dieren afkomstig waren uit stal 6 van [eiseres] (zie bijlage dagoverzicht vervoer). Ik heb deze containers vervolgens ook gecontroleerd.
Ik zag dat de op één na bovenste lade van een container erg vol was met kuikens in vergelijking met de andere laden in deze en andere containers. Verder zag ik dat de kuikens die al dicht op elkaar zaten ook nog eens aan het hijgen waren van benauwdheid/warmte. Ik heb de chef aanvoer, erbij gehaald en we hebben gezamenlijk de kuikens uit deze lade geteld en overgeplaatst naar een lege container. Er zaten in totaal 67 kuikens in deze lade waarvan er reeds 2 waren gestorven en één stierf op het moment van eruit halen. Volgens het dagoverzicht vervoer (zie bijlage) waren er 45 kuikens per lade gepland; dit komt neer op een 49% overschrijding.
Gezien de hoeveelheid dieren in de lade was er sprake van ruimtegebrek per dier, waardoor de dieren erg op elkaar gedrukt zaten in de kratten. Het percentage DOA’s (Death on Arrival) van deze lade was 4,48%. Uit gegevens die mij door de exploitant van het slachthuis werden overlegd bleek mij dat het percentage DOA’s over de gehele koppel 0,02% was (zie bijlage afkeurbewijs); dit is beduidend minder dan in deze ene lade.
• I.v.m. laden van stal 6 naar stal 1 i.p.v. andersom zoals op de planning zijn de volgnummers aangepast.
Rond 13:45 uur heb ik sectie gedaan op de 3 dode kuikens. Ik heb 3x een inwendige temperatuur gemeten van respectievelijk, 35, 36 en 45°C met een gekalibreerde thermometer (Serienr. 43544557). Ik heb behalve lijkplekken geen pathologische afwijkingen gevonden bij sectie van deze 3 kuikens. Aangezien bij de sectie geen pathologische redenen van sterfte zijn gevonden, zijn deze kuikens naar mijn deskundige mening tijdens het transport gestorven doordat ze in een overvolle lade zaten.
Volgens de laadbon (zie bijlage laadbon) van de wagen met deze container is er om 7:45 uur begonnen met laden en om 11:15 uur is die vrachtwagen vertrokken naar het slachthuis waar het om 11:55 uur arriveerde bij de weegbrug (zie bijlage weegbon).
Op basis van de sectie, de gemeten inwendige temperatuur en de gegevens van de laadbon weet ik vanuit mijn ervaring als dierenarts dat de kuikens in deze lade door de overbelading zijn gestorven. De overbelading heeft onnodig lijden bij de kuikens veroorzaakt.
Rond 15:45 uur tijdens een volgende welzijnscontrole bekeek ik de geloste containers van wagen met volgnummer 34 met koppelnummer 22 (zie dagoverzicht vervoer). Op het dagoverzicht vervoer zag ik dat de dieren afkomstig waren uit stal 3 van [eiseres] (zie bijlage dagoverzicht vervoer). Ik zag dat de op twee na bovenste lade van een container erg vol was met kuikens in vergelijking met de andere laden in deze en andere containers. Verder zag ik dat de kuikens die al dicht op elkaar zaten ook nog eens aan het hijgen waren van benauwdheid/warmte. Ik heb nogmaals de chef aanvoer, erbij gehaald en we hebben gezamenlijk de kuikens uit deze lade geteld en overgeplaatst naar een lege container. Er zaten in totaal 69 kuikens in deze lade waarvan er reeds 2 waren gestorven. Volgens het dagoverzicht vervoer (zie bijlage) waren er 45 kuikens per lade gepland; dit komt neer op een 53% overschrijding. De overbelading heeft onnodig lijden bij de kuikens veroorzaakt. Gezien de hoeveelheid dieren in de lade was er sprake van ruimtegebrek per dier, waardoor de dieren erg op elkaar gedrukt zaten in de kratten. Het percentage
DOA’s (Death on Arrival) van deze lade was 2,89%. Uit gegevens die mij door de exploitant van het slachthuis werden overlegd bleek mij dat het percentage DOA’s over de gehele koppel 0,02% was (zie bijlage afkeurbewijs); dit is beduidend minder dan in deze ene lade.
Rond 16:15 uur heb ik sectie gedaan op de 2 dode kuikens. Ik heb 2x een inwendige temperatuur gemeten van respectievelijk, 40 en 41°C met een gekalibreerde thermometer (Serienr. 43544557). Ik heb behalve lijkplekken geen pathologische afwijkingen gevonden bij sectie van deze 2 kuikens. Aangezien bij de sectie geen pathologische redenen van sterfte zijn gevonden, zijn deze kuikens naar mijn deskundige mening tijdens het transport gestorven doordat ze in een overvolle lade zaten. Volgens de laadbon (zie bijlage laadbon) van de wagen met deze container is er om 10:45 uur begonnen met laden en om 12:45 uur is die vrachtwagen vertrokken naar het slachthuis waar het om 15:06 uur arriveerde bij de weegbrug (zie bijlage weegbon). Op basis van de sectie, de gemeten inwendige temperatuur en de gegevens van de laadbon weet ik vanuit mijn ervaring als dierenarts dat de kuikens in deze lade door de overbelading zijn gestorven. De overbelading heeft onnodig lijden bij de kuikens veroorzaakt.
Naast deze twee overvolle lades heb ik er nog meerdere gezien alleen heb ik deze niet na laten tellen, zie foto’s in de bijlage. Doordat er tijdens het vangen met de vangmachine door de vangploeg teveel kuikens in een krat zijn gedaan, werd niet voorkomen dat de dieren tijdens het verplaatsen letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was
gegarandeerd, met als gevolg diverse dode en zeer benauwde dieren; de houder op de plaats van vertrek is hiervoor verantwoordelijk.”
3. Eiseres voert aan dat de hier relevante regelgeving betrekking heeft op de verplichtingen van vervoerders en niet op de houders van dieren. Het gaat in dit geval om vervoersschade en niet om vangschade. Zoals volgt uit artikel 26 van de Transportverordening had de vervoerder moeten worden aangesproken en niet eiseres, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de feitelijke waarnemingen die de toezichthouder in het rapport van bevindingen beschrijft, niet betwist. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder op het slachthuis twee maal overbelading heeft geconstateerd bij containers met kuikens van eiseres en dat de toezichthouder concludeert dat daardoor niet is voorkomen dat de kuikens letsel en lijden bespaard bleef. De voorschriften die eiseres daarmee volgens verweerder heeft overtreden zijn artikel 3, aanhef en onder d, e en g, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.3, onder a, van de Transportverordening. Dat de Transportverordening ziet op het vervoer van de dieren, betekent niet dat alleen de vervoerder verantwoordelijk is voor naleving van de Transportverordening. Dit blijkt ook geenszins uit de titel, de preambule of de voorschriften in de Transportverordening. Zo spreekt artikel 3 ook over het
latenvervoeren van dieren en staat in artikel 8 expliciet dat de houders van de dieren ervoor moeten zorgen dat de voorschriften in Bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 1 worden nageleefd. Daarnaast volgt uit artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening dat onder “vervoer” niet slechts de verplaatsing van dieren wordt verstaan, maar ook daarmee samenhangende activiteiten zoals het laden van dieren. Eiseres heeft gewezen op artikel 26 van de Transportverordening waarin onder andere staat welke acties de bevoegde autoriteit onderneemt als een vervoerder de Transportverordening niet naleeft. Uit dit enkele artikel kan echter niet worden geconcludeerd dat de gehele Transportverordening louter ziet op verplichtingen voor de vervoerder. De Transportverordening is gericht tot een ieder die bij het vervoer betrokken is en uit het betreffende specifieke voorschrift volgt wie daarin de normadressaat is. Uit het in dit geval overtreden artikel 8 van de Transportverordening volgt duidelijk dat dit de houder van de dieren, dus eiseres, is. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat eiseres dit voorschrift, gelezen in samenhang met Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.3, onder a, van de Transportverordening, heeft overtreden.
3.2.
Voorts kan ook niet worden geconcludeerd dat de overtreding eiseres niet of verminderd kan worden verweten omdat (ook) de vervoerder verantwoordelijk is voor het vervoer. Allereerst richt het voorschrift zich specifiek tot eiseres als houder van de dieren, zoals hiervoor is overwogen. Daarnaast kan ook uit de feitelijke gang van zaken geen verminderde verantwoordelijkheid worden afgeleid. Het gaat hier immers om de constatering dat er teveel kuikens in de containers zaten en die kuikens zijn op het bedrijf van eiseres gevangen. Eiseres is verantwoordelijk voor het welzijn van haar kuikens en ook voor de wijze waarop deze kuikens op haar bedrijf worden gevangen en in containers worden geladen door een vangploeg die eiseres zelf daarvoor heeft ingeschakeld. Het laden van de kuikens in containers behoort ook tot de normale bedrijfsvoering van eiseres. Niet valt in te zien dat, zoals eiseres stelt, op de chauffeur of vervoerder een grotere verantwoordelijkheid rust dan op eiseres voor de wijze waarop en de hoeveelheid kuikens die na het vangen in containers worden geplaatst.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan en was verweerder bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
4. Eiseres voert aan dat de boete moet worden gematigd omdat er slechts sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid met de vervoerder en bovendien andere kuikens bij het vervoer geen problemen hebben gehad.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen. Zoals uit het voorgaande volgt is van verminderde verantwoordelijkheid of verwijtbaarheid geen sprake. Daarnaast volgt uit het rapport van bevindingen dat een groot aantal kuikens geen lijden of letsel is bespaard; hoewel per lade 45 kuikens waren gepland, constateerde de toezichthouder in één lade 67 kuikens en in een andere lade 69 kuikens, waaronder ook een aantal gestorven dieren en zeer benauwde dieren. Dat daardoor kuikens in andere lades wel meer ruimte hebben gehad kan geen enkele grond zijn om de boete voor het niet voorkomen van lijden en letsel in deze twee lades te matigen. Op eiseres rust een verantwoordelijkheid voor het welzijn van al haar dieren.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.