In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 8 februari 2021, en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland heeft verzocht om deze verlenging met twaalf maanden. De zorgen over de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van [naam kind] zijn nog steeds aanwezig, met name het ernstige ondergewicht dat als levensbedreigend wordt beschouwd. De kinderarts heeft aangegeven dat het eetpatroon van [naam kind] mogelijk verband houdt met psychische problemen, en dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de situatie te monitoren.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader van [naam kind] gehoord. De moeder steunt het verzoek van de GI, terwijl de vader verweer heeft gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij stelt dat de GI onvoldoende hulpverlening heeft geboden en dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet duidelijk zijn. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de zorgen over [naam kind] nog steeds ernstig zijn en dat de communicatie tussen de ouders en de hulpverlening moeizaam verloopt. De vader heeft de verantwoordelijkheid voor het ondergewicht van [naam kind] bij de moeder gelegd, terwijl de kinderrechter oordeelt dat de situatie nog te kwetsbaar is om de GI het instrument van verplichte hulpverlening te ontnemen.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen tot 8 februari 2022, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 19 februari 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.