ECLI:NL:RBROT:2021:1528

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
C/10/562469 / FA RK 18-9060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag na verzoek van de man, ondanks verzet van de vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over twee minderjarigen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vijftigschild, verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag met de vrouw, die werd bijgestaan door advocaat mr. G.E. van der Pols. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een tot het gezag bevoegde ouder is en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat gezamenlijk gezag zou leiden tot een onaanvaardbaar risico voor de minderjarigen. De vrouw had aangevoerd dat de communicatie tussen de ouders onvoldoende was en dat dit een risico met zich meebracht, maar de rechtbank oordeelde dat partijen in staat waren gebleken afspraken te maken over de zorgregeling en bereid waren om te werken aan de communicatie via ouderbegeleiding. De raad voor de kinderbescherming steunde het verzoek van de man en stelde dat er geen feiten waren die een afwijking van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag rechtvaardigden. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en het verzoek van de vrouw tot aanhouding van de behandeling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/562469 / FA RK 18-9060
Beschikking van 15 februari 2021 betreffende het ouderlijk gezag/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling)
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [postcode man] [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. A. Vijftigschild te Leidschendam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [postcode vrouw] [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,
ouders van de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 1] ;
  • [naam minderjarige 2] geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 2] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 25 juni 2019;
  • de brief van de zijde van de vrouw van 14 februari 2020;
  • de brief van de zijde van de man van 11 januari 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Zoals afgesproken tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank schriftelijk bericht over de aanmelding bij Enver. De man bij brief, met bijlage, van
18 januari 2021. De vrouw bij brief van 19 januari 2021 en 22 januari 2021.

2..De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 25 juni 2019 is de man vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarigen verleend. Daarnaast is een voorlopige omgangsregeling bepaald als volgt:
  • de ene week per twee weken, op de zondag waarop de man niet werkt, zijn de kinderen bij hem van 10:00 uur tot 18:00 uur en
  • de andere week per twee weken, op woensdag vanuit school tot 18:00 uur;
  • tijdens de zomervakantie 2019 zijn de kinderen bij de man vanaf maandag 22 juli 2019, 8:30 uur tot woensdag 31 juli 2019, 18:00 uur;
  • waarbij voor alle omgangsmomenten geldt dat de man, en bij uitzondering zijn moeder, de kinderen haalt en terugbrengt;
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag en het verzoek tot het vaststellen van een zorg- dan wel omgangsregeling, in afwachting van de resultaten van de mediation tussen partijen.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Zorgregeling
2.2.1.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de zorgregeling. De rechtbank zal beslissen, zoals partijen zijn overeengekomen.
2.3.
Gezag
2.3.1.
De man verzoekt te bepalen dat hij gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de minderjarige wordt belast.
2.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.3.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hierbij is het uitgangspunt dat de ouders (net als in de situatie na echtscheiding) na uiteengaan in beginsel gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag. In het algemeen wordt er dan ook van uitgegaan dat het in het belang van het kind is dat ook de ziet-verzorgende ouder met het gezag is belast. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren zal raken tussen zijn ouders. Het ontbreken van een goede communicatie brengt niet zonder meer mee dat af moet worden geweken van het wettelijk uitgangspunt.
2.3.4.
Vaststaat dat de man een tot het gezag bevoegde ouder van de minderjarige is die nimmer het gezag gezamenlijk met vrouw heeft uitgeoefend, en dat de vrouw niet instemt met het gezamenlijk gezag.
Dit betekent dat het verzoek van de man alleen wordt afgewezen als sprake is van voormeld onaanvaardbaar risico of dat afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Omdat de vrouw stelt dat hiervan sprake is en de man dit betwist, rust op de vrouw de plicht haar stelling nader te onderbouwen. Dat doet zij onvoldoende. Zij brengt bijvoorbeeld geen stukken in het geding, zoals e-mails of whatsappberichten, die haar stelling onderbouwen dat de communicatie (blijvend) onvoldoende is. In het bijzonder onderbouwt de vrouw onvoldoende dat niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de communicatie. Partijen zijn namelijk in staat gebleken afspraken te maken over de zorgregeling en zijn beiden bereid te werken aan de communicatie via ouderbegeleiding bij Enver, zo verklaren zij tijdens de mondelinge behandeling.
Ook de raad stelt zich op het standpunt dat geen feiten zijn komen vast te staan die maken dat van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag dient te worden afgeweken.
De rechtbank wijst het verzoek van de man dan ook toe en wijst het verzoek van de vrouw tot het aanhouden van de behandeling van dit verzoek af.
Overigens stelt de vrouw terecht dat ouders niet via hun kinderen moeten communiceren. De man lijkt het daar mee eens.
2.3.5.
Uit de brieven van partijen vermeld onder 1.3. volgt dat partijen zich vanaf
1 januari 2021 niet vrijwillig kunnen aanmelden tot Enver. Volledigheidshalve wijst de rechtbank partijen op de mogelijkheid hun wens tot deelname aan ouderschapsbegeleiding te melden bij het Wijkteam.
2.4.
Proceskosten
2.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zullen zijn als volgt:
  • om de week van zaterdag 11.00 uur tot en met zondag 18.00 uur en indien mogelijk met het werk van de man vanaf vrijdag 19.00 uur, wat door de man de maandag voorafgaand met de vrouw wordt gecommuniceerd;
  • week 4 en 5 van de zomervakantie;
  • in de even jaren van 24 december tot 26 december 12.00 uur en op Oudjaars- en Nieuwjaarsdag,
waarbij voor alle omgangsmomenten geldt dat de man, en bij uitzondering zijn moeder, de minderjarigen haalt en terugbrengt.
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier M. Wijk op 15 februari 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.