ECLI:NL:RBROT:2021:1594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
ROT 20/2741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen garage/berging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 24 september 2020, waarin zijn beroep wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een garage/berging niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank had ook het beroep tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard en het beroep tegen de buitenbehandelingstelling naar verweerder verwezen.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021, waar de opposant en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de vraag behandeld of de rechtbank terecht zonder zitting had beslist op het beroep van de opposant. De verzetrechter oordeelde dat de inhoudelijke beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen nauw samenhangt met de materieelrechtelijke beoordeling op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verzetrechter concludeerde dat er geen sprake was van zodanige kennelijkheid dat een zitting achterwege kon blijven. Daarom werd het verzet gegrond verklaard, en verviel de eerdere uitspraak. De rechtbank besloot het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond.

De verzetrechter merkte op dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was op de aanvraag van de opposant, en dat er mogelijk een vergunning van rechtswege was ontstaan, omdat de beslissing op de aanvraag niet tijdig was bekendgemaakt. De uitspraak werd gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen, en werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2741
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[naam opposant] , te [woonplaats opposant] , opposant,

gemachtigde: mr. M. Abdelkader,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 september 2020 in het geding tussen opposant en het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden (hierna: verweerder) wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor het bouwen van een garage/berging.

Procesverloop

Eiser heeft op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend om omgevingsvergunning voor een voor het bouwen van een garage/berging voor het perceel [perceel] .
Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld door indiening van een daarvoor bestemd formulier dat eiser heeft gedagtekend op 31 maart 2020 en dat door verweerder is ontvangen op 2 april 2020.
Bij besluit van 23 april 2020 (het dwangsombesluit) heeft verweerder aan opposant bericht dat geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen.
Eiser heeft op 21 mei 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een garage/berging.
Bij brief van 6 augustus 2020 (de buitenbehandelingstelling) heeft verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld, omdat opposant niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en hij de aanvraag niet binnen de gestelde termijn van 56 dagen heeft aangevuld.
De rechtbank heeft op 24 september 2020 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep wegens het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het dwangsom ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts het beroep tegen de buitenbehandelingstelling naar verweerder verwezen om dit af te doen als bezwaar.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 24 september 2020 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen (kennelijk) niet-ontvankelijk was en het beroep voor zover gericht tegen het dwangsombesluit (kennelijk) ongegrond was. Daarbij heeft de rechtbank het beroep tegen de buitenbehandelingstelling in de eerdere beslissing naar verweerder verwezen om dit af te doen als bezwaar. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is – samengevat weergegeven – overwogen dat het beroep wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning is niet reeds niet-ontvankelijk is omdat voordien een dwangsombesluit is genomen. De rechtbank heeft aanleiding gezien om indachtig de strekking van artikel 4:19 van de Awb, ook gelezen in samenhang met de artikelen 8:41a en 8:55c van de Awb, het dwangsombesluit, dat nauw is verwant met het ingestelde beroep, mede in haar beoordeling te betrekken. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb moet worden gevolgd. Gelet op artikel 3:18, eerste lid, van de Awb geldt bij toepassing van de uov in beginsel een beslistermijn van zes maanden na indiening van de aanvraag, terwijl eiser verweerder binnen een termijn van ongeveer tweeëneenhalve maand na de aanvraag in gebreke heeft gesteld. Dit is voorafgaand aan de opschorting van de beslistermijn en de toepassing van artikel 4:5 van de Awb gebeurd, zodat ten tijde van de ingebrekestelling nog de termijn van artikel 3:18, eerste lid, van de Awb liep. Gelet hierop is de ingebrekestelling prematuur, omdat ten tijde daarvan de beslistermijn nog niet was verstreken. Het beroep wegens het niet tijdig nemen van een beslissing is daarom niet-ontvankelijk en het beroep gericht tegen het dwangsombesluit is ongegrond. De rechtbank verwijst het beroep tegen de buitenbehandelingstelling naar verweerder om dit af te doen als bezwaar.
3. In verzet voert opposant aan dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing is. Daartoe voert opposant – samengevat weergegeven – onder meer het volgende aan. Het bouwwerk past binnen de regels van het bestemmingsplan. Daarom is verweerder ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehouden binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag te beslissen.
Naar de rechtbank thans begrijpt stelt opposant zich voorts op het standpunt dat voor zover het bouwwerk niet past binnen de regels van het bestemmingsplan, het perceel is gelegen in de bebouwde kom, zodat de afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2° Wabo niet van toepassing is. De aanvraag valt derhalve niet onder artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, zo begrijpt de verzetrechter. De reguliere procedure is daarom van toepassing op de aanvraag van opposant.
Gelet op het voorgaande betoogt opposant dat er een vergunning van rechtswege is ontstaan omdat op de aanvraag de reguliere procedure van paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing is en de beslissing op de aanvraag niet tijdig (binnen 8 weken) is bekend gemaakt.
4. De verzetrechter oordeelt als volgt.
5. De verzetrechter dient te beoordelen of er kennelijk geen redelijke twijfel mogelijk is over de uitspraak. Naar het oordeel van de verzetrechter hangt in onderhavige geval de inhoudelijk juridische beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen nauw samen met de materieelrechtelijke beoordeling van de Wabo waarbij sprake is van een grote verwevenheid met de feitelijke situatie. Gelet daarop is geen sprake van een zodanige kennelijkheid dat een zitting achterwege kon blijven. Omdat niet buiten redelijke twijfel gesteld kan worden dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is, is het verzet gegrond.
6. Omdat het verzet gegrond is, vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
7. De verzetrechter ziet geen aanleiding in verzet zich uit te spreken over een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Tijssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.