Overwegingen
1. Bij aanvraag van 6 september 2017 heeft eiseres aan verweerder verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een airco unit aan de voorgevel van het pand [adres 1] te Maassluis.
2. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag om omgevingsvergunning in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe heeft verweerder verwezen naar het negatieve welstandsadvies van 3 oktober 2017 van de Commissie Cultureel Erfgoed Maassluis (CCEM).
3. Eiseres heeft op 16 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De bezwaarschriftencommissie heeft, na het houden van een hoorzitting op 15 maart 2018, op 17 april 2018 aan verweerder geadviseerd het bezwaarschrift van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen omdat dit besluit volgens de commissie onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de CCEM, in een naar het oordeel van verweerder zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd advies van 14 maart 2019, dat een aanvulling is op het advies van 9 mei 2018, het standpunt heeft gehandhaafd dat de airco in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat uit kadastraal onderzoek is gebleken dat eiseres eigenaar is van de panden [straatnaam] 25, 27 en 29, zodat er meer mogelijkheden zijn om een airco unit te plaatsen dan namens eiseres ter hoorzitting is geschetst.
5. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, (…) zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de gemeenteraad een welstandsnota vaststelt, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Artikel 12, derde lid, van de Woningwet bepaalt dat voor zover de toepassing van de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, leidt tot strijd met het bestemmingsplan, die criteria buiten toepassing blijven.
6. In de Welstandsnota 2012 van de gemeente Maassluis is op pagina 78 en 79, voor zover het installaties betreft, het volgende bepaald.
Installaties voor bijvoorbeeld airconditioning kunnen vrijstaand worden geplaatst of op of aan een bouwwerk worden aangebracht. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. De waarde van installaties is vooral gelegen in de functie. Installaties zijn echter zelden een verrijking van het straatbeeld. Wanneer het mogelijk is, zal de welstandscommissie dan ook adviseren de installatie aan de achterkant aan te brengen. De criteria voor installaties gelden met name bij monumenten. In de overige gevallen zijn de criteria vooral richtinggevend, omdat de mogelijkheden om met name installaties vergunningvrij te plaatsen zeer ruim zijn.
Beoordeling:Het plaatsen van deze installaties voldoet aan redelijke eisen van welstand als aan de criteria op de volgende pagina wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan, dan wordt bij de advisering ook gebruik gemaakt van gebieds-, object- en eventuele andere criteria.
Criteria:Installaties worden beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria:
algemeen
• niet aanbrengen nabij, op of aan een monument;
• de installatie voldoet aan eventuele aanvullende criteria genoemd bij het betreffende gebied of object;
plaatsing
• installaties aan een achtergevel bevestigen of op een achtererf plaatsen;
• bij gestapelde woningbouw op het platte dak dan wel aan het balkon plaatsen binnen het verticale en horizontale vlak van het balkon (niet aan de gevel of kozijn);
• maximaal één installatie aan, op of bij een pand;
maatvoering
• doorsnede schotel van een antenne maximaal 2,00 m;
vormgeving
• installaties en bijbehorende voorzieningen als één geheel vormgeven;
• indien zichtbaar vanaf de weg of het openbaar groen zo onzichtbaar mogelijk;
• beperken van aantal tuidraden, geen tuidraden bij bevestiging aan gevel;
materiaal en kleur
• materialen en kleuren zijn onopvallend en afgestemd op de omgeving, dus geen felle, contrasterende kleuren maar antraciet of (donker) grijs.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat eiseres eigenaar is van het gehele pand [adres 1] : de bovenverdieping met nummer 25a, aan de zijmuur waarvan volgens verweerder een airco unit zou kunnen worden bevestigd, is eigendom van een derde, zoals verweerder uit het kadaster had kunnen afleiden. Omdat ook de CCEM ten onrechte is uitgegaan van de plaatsingsmogelijkheid van de airco aan de zijkant van het pand, heeft verweerder dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Verder voert eiseres aan dat verweerder in het bestreden besluit wel stelt het advies van de bezwaarschriftencommissie over te nemen, maar dat juist niet heeft gedaan door niet overeenkomstig het advies van de commissie opnieuw te beoordelen of de enige bouwmogelijkheid, die aan de voorgevel, niet volledig teniet wordt gedaan door de welstandstoets.
8. De rechtbank is allereerst met eiseres van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit er ten onrechte van is uitgegaan dat ook de bovenverdieping van het pand [adres 1] , het deel van het pand genummerd 25a, in eigendom aan eiseres toebehoort. Uit de door verweerder zelf aan het dossier toegevoegde kadastrale informatie d.d. 13 maart 2019 blijkt dat [adres 2] sinds 27 november 2017 toebehoort aan een tweetal andere personen dan de vennoten van eiseres, welke personen ook op dat adres [adres 2] zijn ingeschreven. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid (strijd met artikel 3:2 van de Awb) en niet voorzien is van een deugdelijke motivering (strijd met artikel 7:12 van de Awb). Deze beroepsgrond slaagt.
9. Gelet op het feit dat het pand [adres 2] niet aan eiseres in eigendom toebehoort, heeft de CCEM in zijn advies van 14 maart 2019 ten onrechte overwogen dat er, mogelijk in overleg met / toestemming van het buurpand, wel degelijk mogelijkheden zijn om de airco op een alternatieve locatie aan het pand [adres 1] te monteren. Nu reeds om deze reden het advies van de CCEM inhoudelijk niet concludent is, heeft verweerder niet, zoals hij gedaan heeft, kunnen volstaan met verwijzing naar het advies van de CCEM, zodat sprake is van strijd met artikel 3:49 van de Awb. Daarmee slaagt ook deze beroepsgrond. De rechtbank overweegt aanvullend dat de CCEM in haar advies verwijst naar pagina 78 en 79 van verweerders Welstandsnota 2012, waarin volgens de CCEM zou zijn bepaald dat dat het niet is toegestaan installatie-onderdelen aan te brengen in het zicht van de openbare weg en nabij, op of aan een monument. De rechtbank kan uit de in rechtsoverweging 6 weergegeven inhoud van de Welstandsnota evenwel slechts afleiden dat een installatie niet gewenst is nabij, op of aan een monument; de rechtbank begrijpt daarbij uit het advies van de CCEM dat de belendende panden [straatnaam] 27 en 29 als gemeentelijk monument zijn aangewezen. Dat installaties niet mogen worden aangebracht in het zicht van de openbare weg, is niet in deze bewoordingen in de Welstandsnota bepaald. In de inleidende tekst over installaties op pagina 79 van de Welstandsnota 2012 is uitdrukkelijk bepaald dat de welstandscommissie, wanneer het mogelijk is, zal adviseren de installatie aan de achterkant aan te brengen. In de daarna opgenomen criteria, die volgens de Welstandsnota met name gelden bij monumenten, is bepaald dat installaties aan een achtergevel moeten worden bevestigd en dat de installaties, indien zichtbaar vanaf de weg of het openbaar groen, zo onzichtbaar mogelijk moeten zijn. Dit laatste criterium sluit uitdrukkelijk niet uit dat installaties vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Dit leidt tot het oordeel dat ook in zoverre het advies van de CCEM van 14 maart 2019, dat door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, inhoudelijk niet concludent is.
10. De rechtbank overweegt verder dat de bezwaarschriftencommissie in haar advies van 17 april 2018 heeft geconcludeerd dat het advies van de CCEM van 3 oktober 2017 niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd omdat dit advies te summier is en geen blijk geeft van een goede belangenafweging. In het bijzonder heeft de commissie overwogen dat de welstandstoetsing te beperkt is uitgevoerd, in het bijzonder omdat niet in ogenschouw is genomen dat de kapsalon zonder airconditioning niet kan draaien. Ook heeft de commissie overwogen dat plaatsing aan de achterzijde van het pand niet mogelijk is en dat plaatsing aan de voorgevel de enige reële mogelijkheid is. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit op dit punt is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie maar, in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, de reden voor die afwijking niet in het bestreden besluit heeft vermeld.
11. Tenslotte overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn bestreden besluit slechts heeft verwezen naar de eerder genoemde adviezen van de CCEM van 9 mei 2018 en 14 maart 2019. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat uitgangspunt van het wettelijk systeem is, in het bijzonder vervat in artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo, dat het aan verweerder is om de uiteindelijke afweging te maken of wel of geen vergunning wordt verleend (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:54). In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo is aan verweerder een expliciete bevoegdheid gegeven om van een negatief welstandsadvies af te wijken, bijvoorbeeld om maatschappelijke of sociaaleconomische redenen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit, zeker gelet op het advies van de bezwaarschriftencommissie, zelf moeten afwegen of er, gelet op de belangen van eisers bij een airco-installatie in hun kapsalon, reden was om ondanks het negatieve welstandsadvies, wat daarvan ook zij, niettemin een omgevingsvergunning voor de airco-installatie te verlenen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is tevens sprake van strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Daarbij overweegt de rechtbank dat de CCEM niet ten onrechte in haar advies van 14 maart 2019, naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie, heeft gesteld dat het, gelet op de opdracht en taakomschrijving van de CCEM, niet aan haar is te beoordelen of een kapsalon niet kan functioneren zonder airco. Het is juist aan verweerder om deze belangen, waarop de bezwaarschriftencommissie heeft geattendeerd, af te wegen. 12. Gelet op al hetgeen in de rechtsoverwegingen 8, 9, 10 en 11 is overwogen, is het beroep gegrond vanwege schending van de artikelen 3:2, 3:49, 7:12 en 7:13 van de Awb en artikel 2:10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eiseres vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).