ECLI:NL:RBROT:2021:1687

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
10/261049-20 / TUL VV: 96/236759-19; 10/136304-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor winkeldiefstal en verduistering van een bankpas

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal, verduistering van een bankpas en het verrichten van betalingen met die bankpas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had een lange geschiedenis van vermogensdelicten, waaronder eerdere veroordelingen. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een ISD-maatregel, maar de rechtbank heeft besloten deze maatregel niet op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verleden, blijk gaf van inzicht in zijn gedrag en gemotiveerd was om zijn leven te beteren. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, maar de proeftijd van deze straffen met een jaar verlengd. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op anderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/261049-20
Parketnummers vorderingen TUL VV: 96/236759-19; 10/136304-20
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [land verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan,
raadsman mr. J. van Riet, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar;
  • afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging van de/het voorwaardelijk opgelegde straf(deel) in de zaken met de parketnummers 96/236759-19 en 10/136304-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het
2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 15 oktober 2020 te Vlaardingen,
levensmiddelen die aan een ander toebehoorden, te weten aan Albert Heijn, in een winkelpand gelegen aan het [adres delict] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2 subsidiair
hij op 11 mei 2020 te Vlaardingen, opzettelijk
een bankpas van Rabobank op naam van [naam persoon] , toebehorende aan die [naam persoon] en welk goed verdachte
anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevonden voorwerp,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3
hij op 11 mei 2020 te Vlaardingen, meerdere geldbedrag en met een totaal bedrag van € 71,35, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam persoon] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
door meerdere malen, bij benzinestations contactloos te betalen met een bankpas op naam van voornoemde [naam persoon] , terwijl hij, verdachte, niet bevoegd of gerechtigd was om van voornoemde bankpas gebruik te maken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1

diefstal;

2 subsidiair

verduistering;

feit 3
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Daarnaast heeft hij een bankpas verduisterd. Vervolgens heeft hij met die betaalpas contactloos betalingen verricht en zich daarmee schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal.
Dit zijn drie vervelende feiten waarmee hij anderen schade heeft berokkend. De verdachte heeft kennelijk enkel geldelijk gewin voor ogen gehad, onder meer om zijn verslaving te kunnen bekostigen en lak gehad aan het eigendomsrecht van anderen en van de overlast die deze feiten veroorzaken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een - zeer omvangrijk - uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 december 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering ziet bij de verdachte een patroon in het plegen van vermogensdelicten. Het middelengebruik van verdachte, zijn financiën en zijn sociale netwerk staan daarmee in direct verband. De verdachte kampt met een jarenlange harddrugsverslaving, er is sprake van schuldenproblematiek en hij bevindt zich in een negatief sociaal netwerk, bestaande uit gebruikers en delinquenten. Tevens beschikt hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats of een zinvolle dagbesteding.
Sinds 2011 is vanuit de reclassering meerdere malen geprobeerd om de verdachte naar de juiste zorg toe te leiden om de risico's te beperken en zijn er meerdere ambulante behandeltrajecten opgestart. Het toezicht verliep echter moeizaam en de behandelingen kwamen niet van de grond, omdat de verdachte zijn (meldplicht)afspraken niet of nauwelijks nakwam. Het recidiverisico alsmede het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Aangezien de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om de verdachte te begeleiden binnen een voorwaardelijk kader, adviseert zij een meer stringenter kader in de vorm van een ISD-maatregel. Zij acht dit nodig om onder meer de verslavingsproblematiek bij de verdachte te doorbreken en meer stabiliteit te bereiken op de overige leefgebieden van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport, alsmede op de inhoud van het vroeghulprapport van 19 oktober 2020 dat ter gelegenheid van de voorgeleiding van de verdachte is opgemaakt.
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij aan het begin van zijn huidige detentieperiode gemotiveerd was voor de ISD- maatregel, maar dat hij niet langer denkt dat deze maatregel nodig is, omdat hij tijdens de afgelopen 103 dagen in detentie een omslag heeft doorgemaakt. Zo heeft hij zijn methadon afgebouwd; is hij op zoek gegaan naar hulp en heeft inzicht gekregen in zijn eigen aandeel bij zijn problematiek. Voorts heeft hij geen daklozenstatus meer, doordat hij nu een woonruimte heeft. Hij is gemotiveerd om certificaten te behalen en te gaan werken. Gelet op deze positieve factoren is hij ervan overtuigd dat hij voorgoed afstand heeft genomen van zijn eerdere levenswijze en ook dat hij niet meer zal terugvallen in het drugsgebruik. Daarom heeft de verdachte de rechtbank gevraagd om een kans om op de door hem zelf ingeslagen weg door te mogen gaan, zonder dat hij eerst maanden intramuraal in de ISD zal moeten doorbrengen.
Een contra-indicatie voor het opleggen van de ISD- maatregel is volgens de verdediging ook gelegen in het feit dat de inhoud en de uitvoering daarvan door de huidige COVID-maatregelen aanzienlijk zijn beperkt, waardoor de verwachtingen ten aanzien van de effectiviteit moet worden bijgesteld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank zal die maatregel evenwel niet opleggen. Reden hiervoor is dat de rechtbank uit de houding van de verdachte op de zitting heeft opgemaakt dat de verdachte inmiddels kan reflecteren op zijn eerdere gedrag, blijkt geeft inzicht te hebben in hetgeen nodig is om zijn leven ten goede te keren, oprecht intrinsiek gemotiveerd lijkt om te doen wat hiervoor nodig is en hierbij ook hulp te aanvaarden. Daarbij is van belang dat de verdachte zijn motivatie in de afgelopen maanden ook daadwerkelijk heeft omgezet in acties om te komen tot verbeteringen op diverse leefgebieden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de ISD-maatregel niet opleggen en daarmee aan de verdachte een allerlaatste kans geven. Het is aan de verdachte om die kans met beide handen aan te grijpen en te laten zien dat hij zonder de ISD-maatregel het patroon van het plegen van vermogensdelicten kan doorbreken.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen meerwaarde in de oplegging van de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden straf passend en geboden.

8..Vorderingen tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 11 maart 2020 is in de zaak met parketnummer
96-236765-19heeft de politierechter in deze rechtbank de verdachte ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 11 maart 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van 17 augustus 2020 in de zaak met parketnummer
10/136304-20van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van schuldheling, diefstal en mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 17 augustus 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
8.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Ter zitting heeft de officier van justitie gerekwireerd tot afwijzing van beide hiervoor genoemde vorderingen. De raadsman heeft ten aanzien van de genoemde vorderingen geen standpunt ingenomen..
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van de onder 8.1 vermelde vonnissen en voor het einde van de bijbehorende proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan voormelde vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De tenuitvoerlegging van de gevorderde voorwaardelijke straffen kan daarom worden gelast. De rechtbank acht dit echter niet aangewezen, nu door de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen de positieve ontwikkeling bij de verdachte wordt doorkruist. De proeftijd van beide voorwaardelijke veroordelingen zal daarom met een jaar worden verlengd.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14f, 57, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten met zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verlengt de proeftijd met 1 jaarvan de vorderingen tot
tenuitvoerleggingvan:
- de bij vonnis van 11 maart 2020 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken (parketnummer 96/236759-19);
- de bij vonnis van 17 augustus 2020 door de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken (parketnummer 10/136304-20).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2021.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
1
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Vlaardingen, meerdere, althans een, levensmiddel (en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, in/uit een (winkel)pand gelegen op/aan het [adres delict] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2 primair
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Vlaardingen, een goed, te weten een bankpas van Rabobank op naam van [naam persoon] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goedwist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

2 subsidiair

hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Vlaardingen, althans in Nederland, opzettelijk een goed, te weten een bankpas van Rabobank op naam van [naam persoon] , inelk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevonden voorwerp, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3
hij op of omstreeks 11 mei 2020te Vlaardingen, meerdere, althans een, geldbedrag (en) met een totaal bedrag van € 71,35, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam persoon] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
door meerdere malen, althans eenmaal, bij (een) benzinestation (s) (contactloos) te betalen met een bankpas op naam van voornoemde [naam persoon] , terwijl hij, verdachte, niet bevoegd of gerechtigd was om van voornoemde bankpas gebruik te maken.