ECLI:NL:RBROT:2021:1724

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/10/608412 / JE RK 20-3240
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 januari 2021, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], verlengd tot 5 januari 2022. Tevens wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een pleeggezin verlengd voor dezelfde periode. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die zich zorgen maakt over de thuissituatie van [naam kind]. De moeder van [naam kind] heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Moghni, en een tolk in de Marokkaans Arabische taal aanwezig was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor [naam kind] op zich te nemen, ondanks haar liefdevolle houding. Het rapport van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) bevestigt de zorgen van de GI en concludeert dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [naam kind] is. De kinderrechter heeft op basis van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/608412 / JE RK 20-3240
Datum uitspraak: 22 januari 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2013 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Moghni, te Rotterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 22 december 2020 en de daarin genoemde stukken,
- het onderzoeksrapport van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) d.d. 29 december 2020, ingediend door de GI, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
Op 22 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. R. Moghni;
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 1].
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Marokkaans Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 2], tolk in de Marokkaans Arabische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
Opgeroepen en niet verschenen is de pleegmoeder, als informant, met kennisgeving hiervan.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 22 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot
5 februari 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 februari 2021. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu resteert de periode tot 5 januari 2022.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het rapport van het KSCD bevestigt de zorgen die de GI heeft wanneer [naam kind] teruggeplaatst zal worden bij de moeder. Hoewel de moeder liefdevol is naar [naam kind], is zij niet in staat de verantwoordelijkheid voor [naam kind] te dragen. Dit heeft met verschillende aspecten te maken. Er is met behulp van opvoedondersteuning geprobeerd om de thuissituatie voor [naam kind] te verbeteren. De moeder is echter niet in staat om structureel te veranderen voor [naam kind]. Er wordt tijdens de bezoeken veel liefde gezien, maar op alle basisvlakken schiet de moeder -ondanks de inzet van hulpverlening- te kort. [naam kind] zet grote stappen vooruit in het pleeggezin. Deze plaatsing moet worden voortgezet.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is ter zitting ingestemd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De advocaat vraagt de kinderrechter om met een kritische blik naar het KSCD-rapport te kijken. Het rapport is niet onafhankelijk, omdat het is gebaseerd op verkregen informatie vanuit de GI. Ook is het advies gebaseerd op een momentopname. Daarnaast wordt enkel verwezen naar informatie uit het verleden. De stelling dat het in het verleden verkeerd is gegaan en dat er daarom geen sprake zou zijn van opvoedcapaciteiten wordt door de moeder niet ondersteund. De problemen op het gebied van huisvesting en inkomen, waarop de uithuisplaatsing was gebaseerd, zijn opgelost. Omdat de moeder moeite heeft met de opvoeding van [naam kind], zal hulpverlening ingezet moeten worden om de moeder te ondersteunen. Als het verzoek wordt toegewezen, zal dit betekenen dat de kans groot is dat de moeder [naam kind] niet meer terugkrijgt. [naam kind] kan niet zonder haar moeder leven. De moeder heeft overal aan meegewerkt en haar best gedaan. Ook heeft de moeder een oudere dochter van twintig jaar die zij zelfstandig heeft opgevoed. Het enkele feit dat de moeder geen cognitieve vaardigheden heeft, rechtvaardigt geen uithuisplaatsing. Niet gebleken is dat de GI een thuisplaatsing heeft onderzocht. De komende periode moet dit alsnog gebeuren. Primair wordt verzocht om het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een aanzienlijk kortere duur te verlengen.

De beoordeling

Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling van [naam kind] als onweersproken worden verlengd voor de resterende duur van elf maanden.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
[naam kind] is in maart 2019 uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over de thuissituatie en haar ontwikkelingsachterstand. Sinds januari 2020 verblijft [naam kind] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. [naam kind] heeft het hier naar haar zin en maakt een positieve ontwikkeling door. Om meer zicht te krijgen op de (on)mogelijkheden van de moeder en duidelijkheid te krijgen over het toekomstperspectief van [naam kind] heeft een onderzoek van het KSCD plaatsgevonden. Het KSCD heeft op 29 december 2020 geconcludeerd dat een thuisplaatsing bij de moeder niet in het belang van [naam kind] is. De moeder is onvoldoende in staat om tegemoet te komen aan de specifieke behoeftes van [naam kind] en dit zal in de toekomst niet anders zijn. De moeder toont geen probleeminzicht ten aanzien van haar beperkingen, kan haar eigen belang niet scheiden van het belang van [naam kind], kan zich onvoldoende verplaatsen in de belevingswereld van [naam kind] en is niet of nauwelijks in staat om te reflecteren op haar eigen gedrag. De conclusies van het KSCD bevestigen de bevindingen en het verzoek van de GI.
Anders dan de advocaat van de moeder ter zitting stelt, wordt niet enkel teruggegrepen op het verleden. Door het KSCD is gekeken of de thuissituatie voldoende is verbeterd, zodat [naam kind] teruggeplaatst kan worden bij de moeder. Hoewel de moeder bij het KSCD heeft aangegeven de wens te hebben dat [naam kind] weer thuis komt wonen en haar best voor [naam kind] te doen, is dit volgens het KSCD niet terug te zien in haar gedrag. De moeder wordt in alle opzichten overvraagd. Daarnaast is het voor [naam kind] belangrijk om zekerheid te krijgen over de plek waar zij verder mag opgroeien.
De kinderrechter ziet, gelet op het advies van het KSCD, op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om de moeder nog een kans te geven om met behulp van hulpverlening te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [naam kind] kan dragen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de plaatsing van [naam kind] in het pleeggezin gecontinueerd dient te worden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] verlengen voor de resterende duur tot 5 januari 2022.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat gebleken is dat er veel liefde is tussen de moeder en [naam kind], het belangrijk is dat de band tussen [naam kind] en de moeder blijft bestaan en dat zij regelmatig contact met elkaar hebben.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 5 januari 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 5 januari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021 door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 9 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.