ECLI:NL:RBROT:2021:1755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8761118 CV EXPL 20-32454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. D.L. Spierings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur voor juridische werkzaamheden met discussie over uurtarief en no cure no pay

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2021, is een vordering aan de orde van Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V. tegen een gedaagde, die in persoon procedeert. De kern van het geschil betreft de vraag of de gedaagde een uurtarief van € 130,00 verschuldigd is voor juridische werkzaamheden die Rijnland heeft verricht, of dat er sprake is van een 'no cure no pay'-overeenkomst. De eiseres stelt dat er een overeenkomst is gesloten waarin het uurtarief is vastgelegd, terwijl de gedaagde betwist dat er een dergelijke afspraak is gemaakt en aanvoert dat hij financieel niet in staat is om te betalen.

De procedure begon met een dagvaarding op 3 september 2020, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 22 januari 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde slechts een deel van de factuur heeft voldaan en dat hij niet voldoende feiten heeft aangedragen om zijn verweer te onderbouwen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de verschuldigdheid van het restant van de factuur onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en wijst de vordering van Rijnland toe, met inachtneming van de contractuele rente.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 342,43, vermeerderd met rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet is gebleken van een kosteloze aanmaning. Dit vonnis is uitgesproken door mr. drs. D.L. Spierings.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8761118 CV EXPL 20-32454
uitspraak: 12 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V.,
gevestigd te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Rijnland’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 3 september 2020, met producties;
• de conclusie van antwoord;
• de conclusie van repliek, met producties;
• de conclusie van dupliek;
• het tussenvonnis van 18 november 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 via beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. Aan de zijde van de eisende partij is de heer [naam persoon 1] , werkzaam bij Rijnland, ter zitting verschenen. Aan de zijde van gedaagde partij is de heer [gedaagde] in persoon verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Partijen hebben een overeenkomst met elkaar gesloten uit hoofde waarvan Rijnland incasso- en juridische werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht.
2.2
In de door [gedaagde] voor gezien en akkoord getekende opdrachtbevestiging van Rijnland van 19 oktober 2016 is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Bijgaand treft u onze algemene voorwaarden aan. Deze kunt u tevens inzien op onze website. Voor de goede orde wijzen wij u erop dat deze opdracht wordt aanvaard en uitgevoerd onder toepassing van deze voorwaarden. (…)”
2.3
In de Algemene Voorwaarden Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V. (hierna: algemene voorwaarden) is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) 8.TARIEVEN OVERIGE OPDRACHTGEVERS:
(…)
D. Voor werkzaamheden en/of kosten, welke niet vallen binnen het kader van de normale incassowerkzaamheden (zoals het voeren van onderhandelingen, het geven van adviezen, beoordelen van (juridische) problemen, het voeren van een gerechtelijke procedure en dergelijke), is de opdrachtgever aan opdrachtnemer een vergoeding verschuldigd van € 130,00 per uur.
(...)
11.BETALING:
(…)
C. Voldoening van al hetgeen aan opdrachtnemer verschuldigd is, dient te geschieden binnen 30 dagen nadat opdrachtnemer haar declaratie aan de opdrachtgever heeft toegezonden, bij gebreke waarvan de opdrachtgever van rechtswege in verzuim is en een rentevergoeding verschuldigd is van 1% per maand vanaf de vervaldatum.
(…)”
2.4
Namens [gedaagde] heeft de heer [naam persoon 2] een deel van de correspondentie met Rijnland gevoerd.
2.5
In een e-mailbericht van 21 februari 2018 van de heer [naam persoon 3] , destijds werkzaam bij Rijnland, gericht aan de heer [naam persoon 2] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“Geachte heer,
Tegen elk punt wordt verweer gevoerd door de wederpartij.
Het is van te voren niet met zekerheid te zeggen welke punten u zal winnen.
Een en ander is ook afhankelijk van de getuigen die opgeroepen zouden kunnen worden.
Indien u de gang naar de rechter wil maken, zal ik de zaak nogmaals bestuderen en de concept-dagvaarding opstellen.
Nadien kunnen we beoordelen hoe sterk we staan en de zaak al dan niet aanbrengen bij de rechter.
Voor de tot nu toe verrichte werkzaamheden wil ik vragen een bedrag ad € 314,60 (zijnde honorarium twee uur incl. BTW) over te maken op rekening NL24 RABO 0380828413 t.n.v. Rijnland Gerechtsdeurwaarders o.v.v. tussentijdse nota 16.06451. (…)”
2.6
Na sluiting van het dossier heeft Rijnland inzake de verrichte werkzaamheden op 8 mei 2018 een bedrag van € 314,60 bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.7
Bij schrijven van 5 september 2018 heeft voornoemde heer [naam persoon 3] - voor zover hierbij van belang - aan [gedaagde] laten weten:
“Geachte heer,
Met referte aan ons telefoongesprek hedenochtend, ontvangt u deze brief.
Hierbij bevestigen wij de afspraak dat u het bedrag van € 314,60 maandelijkse termijnen ad € 50,00 voldoet op onze rekening. De eerste betaling ad € 50,00 dient voor 1 oktober 2018 te geschieden enzovoorts.
(…)”
2.8
Van het factuurbedrag ad € 314,60 heeft [gedaagde] in totaal € 50,- voldaan.

3..De vordering

3.1
Rijnland vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Rijnland van € 382,43, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per jaar over € 264,60 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Rijnland legt nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst aan haar vordering ten grondslag en heeft in dit verband het volgende aangevoerd.
3.2.1
[gedaagde] heeft niet volledig voldaan aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van deze overeenkomst. Partijen zijn een uurtarief van € 130,- overeengekomen. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst Rijnland naar de algemene voorwaarden waarin melding wordt gemaakt van dit uurtarief en niet wordt gesproken over de mogelijkheid van “no cure no pay”. Ter nadere onderbouwing van haar stelling heeft Rijnland bij repliek stukken in het geding gebracht waaruit blijkt van verschillende werkzaamheden die zij voor [gedaagde] heeft verricht, alsmede correspondentie over het verloop van de zaak.
3.2.2
Rijnland wijst erop dat zij op 5 september 2018 met [gedaagde] een betaalafspraak is overeengekomen voor de openstaande factuur ad € 314,60 en dat [gedaagde] naar aanleiding van deze afspraak destijds ook één maal € 50,00 heeft betaald.
3.2.3
Rijnland vordert thans betaling van het restant van haar factuur. Ondanks aanmaning heeft [gedaagde] nagelaten het verschuldigde bedrag te voldoen. [gedaagde] is dan ook rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim. Tot aan de dag der dagvaarding is deze rente berekend op een bedrag van € 77,83. Aangezien [gedaagde] ook na de veertiendagenbrief die Rijnland hem op 28 augustus 2018 heeft gestuurd de vordering niet volledig heeft betaald, is hij voorts een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van Rijnland en heeft in dit verband het volgende aangevoerd.
4.1.1
[gedaagde] betwist dat een uurtarief is overeengekomen. Hij voert aan dat hij destijds tijdens een gesprek met één van de managers van Rijnland heeft uitgelegd dat hij geen geld had om voor de werkzaamheden te betalen. Volgens de manager was dat geen probleem, want hij zag kansen om de vordering te incasseren. [gedaagde] stelt dat naar aanleiding daarvan mondeling is afgesproken dat hij alleen hoefde te betalen voor de werkzaamheden van Rijnland als de vordering daadwerkelijk zou worden geïncasseerd “no cure no pay”.
4.1.2.
De zaak is vroegtijdig tot een einde gekomen en de vordering is de afgelopen twee jaar niet geïncasseerd. [gedaagde] is daarom van mening dat hij de factuur niet hoeft te betalen. Vanwege financiële omstandigheden is hij ook niet in staat de factuur te voldoen. De sommatiebrieven heeft hij niet ontvangen.

5..De beoordeling

5.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] nog een bedrag verschuldigd is aan Rijnland uit hoofde van de overeenkomst die zij met elkaar hebben gesloten.
5.2
Gelet op de onderbouwde stellingen van Rijnland dat partijen een uurtarief zijn overeengekomen en het feit dat in september 2018 met [gedaagde] een betaalafspraak is gemaakt ten aanzien van onderhavige vordering die ook deels door [gedaagde] is voldaan, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om feiten en/of omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat partijen een andere afspraak met elkaar hebben gemaakt. Door enkel te stellen dat er mondeling een afwijkende afspraak is gemaakt, is [gedaagde] daarin echter niet geslaagd. Conclusie is dat [gedaagde] de verschuldigdheid van het restant van de factuur onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit deel van de vordering van Rijnland wordt daarom toegewezen. Daarbij geldt dat de door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden, hoe moeilijk ook voor hem, hem niet ontslaan van zijn betalingsverplichting jegens Rijnland.
5.3
Ten aanzien van de gevorderde rente merkt de kantonrechter het volgende op. Nu uit artikel 11 onder C. van de algemene voorwaarden volgt dat de contractuele rente 1 %
per maandbetreft en hier door Rijnland ook vanuit is gegaan blijkens haar berekening van de reeds vervallen rente tot de dag der dagvaarding, gaat de kantonrechter ervan uit dat de woorden ‘
per jaar’als opgenomen in het petitum van de dagvaarding een kennelijke schrijffout betreffen. De contractuele rente per maand zal dan ook worden toegewezen, temeer nu daartegen geen verweer is gevoerd.
5.4
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is van een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW. In haar veertiendagenbrief heeft Rijnland aan [gedaagde] immers een betaaltermijn van 14 dagen gegeven aanvangende op de dag van verzending van de brief. De betaaltermijn had echter pas mogen aanvangen op de dag na de dag waarop [gedaagde] de veertiendagenbrief heeft ontvangen.
5.5
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Rijnland te betalen een bedrag van € 342,43, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over een bedrag van € 264,60 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rijnland vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 86,73 aan dagvaardingskosten en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416