ECLI:NL:RBROT:2021:1875

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
8917038 CV EXPL 20-44830
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand door coronacrisis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand die was ontstaan door financiële problemen van de gedaagde, die het gevolg waren van de coronacrisis. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat haar financiële situatie was verslechterd door de coronamaatregelen, waardoor zij tijdelijk niet in staat was om de huur te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand meer dan drie maanden bedroeg, wat in principe grond geeft voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter heeft de omstandigheden van de gedaagde in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de ontbinding te voorkomen. De kantonrechter heeft de vordering van Havensteder toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de proceskosten. De gedaagde werd veroordeeld om het gehuurde binnen 14 dagen te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, evenals de toekomstige huurtermijnen tot aan de ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8917038 CV EXPL 20-44830
uitspraak: 5 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Havensteder’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 8 december 2020, met producties;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde];
• het tussenvonnis van 23 december 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• de akte met producties van de zijde van Havensteder, ingekomen ter griffie op 28 januari 2021;
• de producties van de zijde van [gedaagde], ingekomen ter griffie op 5 februari 2021.
1.2
Ter zitting van 5 februari 2021 zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen namens Havensteder. Van de zijde van gedaagde is mevrouw [gedaagde] in persoon verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurt van Havensteder de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde), tegen een huurprijs van laatstelijk € 1.067,88 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.
2.2
In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1
Havensteder vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst, met veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde met al de zich daarin bevindende personen en roerende zaken, voor zover deze laatste het eigendom van Havensteder niet zijn, te verlaten en te ontruimen met afgifte van de sleutels en alles wat verder tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter algehele beschikking van Havensteder te stellen;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Havensteder van € 4.089,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Havensteder van € 1.053,87 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na 30 november 2020 in gebruik zal houden;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Het door Havensteder gevorderde bedrag van € 4.089,82 bestaat uit € 3.475,54 aan hoofdsom, € 605,54 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 8,74 aan vervallen wettelijke rente.
3.3
Havensteder heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van deze huurovereenkomst verplicht de maandelijkse huur te betalen. Zij is deze verplichting niet (volledig) nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. De door partijen getroffen betalingsregeling is niet correct nagekomen door [gedaagde] en is daardoor komen te vervallen. Omdat [gedaagde] in het verleden vaker een huurachterstand heeft gehad, is sprake van herhaalde wanprestatie. Havensteder wil de overeenkomst daarom ontbinden en de woning ontruimen.
3.4
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van Havensteder. Zij voert - kort samengevat - het volgende aan. [gedaagde] erkent dat er een huurachterstand is ontstaan. Er was sprake van financiële omstandigheden waardoor de huur niet meer betaald kon worden. Vanwege de coronacrisis is haar inkomen gedaald. Door het sluiten van de grenzen kon zij niet meer naar haar werk in België reizen. Momenteel ontvangt [gedaagde] een ziektewetuitkering en heeft zij de maandelijkse huurbetalingen hervat. De huurachterstand is deels ingelopen. Voorts heeft [gedaagde] inmiddels een urgentieverklaring gekregen om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Totdat zij een andere woning krijgt toegewezen wil zij graag in het gehuurde blijven.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft de hoogte van de ter zitting door Havensteder gestelde huurachterstand van € 3.494,41 berekend tot en met de maand januari 2021 niet betwist. De door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden, hoe moeilijk ook, ontslaan haar niet van haar betalingsverplichtingen jegens Havensteder. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
4.2
Tegen de wettelijke rente is geen verweer gevoerd. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, met dien verstande dat de nog te vervallen wettelijke rente berekend dient te worden over de toegewezen hoofdsom.
4.3
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt wel als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan drie maanden ontbinding rechtvaardigt, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.4
De huurachterstand bedraagt ruim drie maanden. Bovendien heeft [gedaagde] erkend dat er sprake is van herhaalde wanbetaling. Deze omstandigheden rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Havensteder toegezegd dat als [gedaagde] de lopende huurtermijnen blijft betalen en verder gaat met het inlopen van de huurachterstand, het gehuurde niet snel ontruimd zal worden.
4.5
De verschuldigde huurtermijnen vanaf 1 februari 2021 tot en met het moment van ontruiming worden eveneens toegewezen, voor zover deze termijnen nog niet zijn voldaan.
4.6
Havensteder maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vaststaat dat de huur bij vooruitbetaling moest worden voldaan. [gedaagde] is daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, als Havensteder haar een termijn van veertien dagen heeft gegeven en [gedaagde] niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). Niet in geschil is dat [gedaagde] bij brief van 4 november 2020 in de gelegenheid is gesteld om binnen vijftien dagen nadat deze brief bij haar is bezorgd alsnog tot betaling over te gaan. De door Havensteder verzonden aanmaning voldoet echter niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu hierin een hoger bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt genoemd dan op grond van het Besluit is toegestaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
4.7
Ingevolge artikel 6:29 BW heeft de kantonrechter niet de bevoegdheid om Havensteder een betalingsregeling op te leggen. Indien gewenst kunnen partijen hierover met elkaar in overleg treden.
4.8
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van het gehuurde gelegen aan de [adres] en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [gedaagde] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan Havensteder te betalen een bedrag van € 3.503,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 3.494,41 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder te betalen € 1.067,88 per maand, met ingang van de maand februari 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een en ander voor zover met ingang van de maand februari 2021 geen huur is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416