Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen
[naam eiser 1],
[naam eiser 2],
[naam eiser 3],
Rechtbank Rotterdam
Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en drie eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.B.H. Fijneman. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om toekenning van een huisnummer voor een ruimte binnen een pand aan de [straatnaam]. De aanvraag werd afgewezen omdat de ruimte niet voldoet aan de definitie van een verblijfsobject volgens de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet BAG).
Eisers dienden hun aanvraag in op 5 juni 2019, maar het Team Terugmeldingen BAG wees deze af op 2 juli 2019. Het bezwaar van eisers werd op 16 oktober 2019 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 8 februari 2021 werd het standpunt van eisers dat de ruimte als verblijfsobject moet worden aangemerkt, besproken. De rechtbank oordeelde dat de ruimte niet beschikt over de noodzakelijke basisvoorzieningen voor de gebruiksdoelen kantoorfunctie en bijeenkomstenfunctie, waardoor de aanvraag om een nummeraanduiding niet kon worden toegewezen.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om een huisnummer terecht was, omdat niet aan de criteria voor een verblijfsobject was voldaan. De overige beroepsgronden van eisers werden niet verder besproken. De uitspraak werd openbaar gedaan en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.