In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van openlijk geweld. De zaak betreft een confrontatie die plaatsvond op 19 september 2020 tussen de verdachte en twee aangevers, waarbij de verdachte en zijn familie betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de confrontatie uit twee delen bestond. Het eerste deel, waarin de verdachte betrokken was, leidde tot een geweldshandeling, maar deze kon niet worden gekwalificeerd als openlijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij het tweede deel van de confrontatie, waarin de ouders van de verdachte betrokken raakten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij openlijk geweld had gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging op nihil begroot.