ECLI:NL:RBROT:2021:1932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
10/682087-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Ontucht met pleegzusje beneden de leeftijd van zestien jaren.

Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn pleegzusje, dat op het moment van de feiten onder de zestien jaar was. De zaak kwam voor de rechtbank na een aangifte van de voogd van de minderjarige, die seksueel misbruik meldde. De officier van justitie eiste vrijspraak, omdat hij vond dat het bewijs niet overtuigend was. De verdediging pleitte ook voor vrijspraak, met argumenten over de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de getuige. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de getuige consistent en gedetailleerd waren, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met de minderjarige.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van twee dagen, evenals een voorwaardelijke werkstraf van tachtig uur, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische achtergrond en de noodzaak voor begeleiding en behandeling. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de kwetsbaarheid van de verdachte en de mogelijkheid voor pedagogische beïnvloeding. De uitspraak benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, terwijl ook de noodzaak voor ondersteuning en begeleiding van de verdachte werd erkend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/682087-20
Datum uitspraak: 4 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. S. Epema, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 18 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft vrijspraak van het ten laste gelegde
gevorderd.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Namens de minderjarige [naam minderjarige] heeft haar voogd [naam voogd] aangifte gedaan van seksueel misbruik van de minderjarige. In dit vonnis wordt met de aangeefster de minderjarige bedoeld.
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wel wettig, maar niet overtuigend kan worden bewezen. Hoewel de officier van justitie geen reden ziet waarom de aangeefster en haar toenmalig pleegbroertje [naam 1] in hun verklaringen zouden liegen, ontbreekt bij hem de overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent dat er ooit ontuchtige handelingen tussen hem en de aangeefster, zijn voormalig pleegzusje, hebben plaatsgevonden. Er is ook onvoldoende overtuigend bewijs omdat de verklaringen van de aangeefster en de getuige [naam 1] onvoldoende betrouwbaar zijn en het dossier veel tegenstrijdigheden en onduidelijkheden bevat. De getuige heeft wisselend verklaard over de avond dat hij zou hebben gezien dat de verdachte en de aangeefster seks hadden in de tent. Bij de politie heeft hij immers verklaard dat hij het bed zag bewegen, terwijl hij tegen zijn huidige pleegmoeder heeft gezegd dat hij geluiden hoorde. Daarnaast heeft de getuige verklaard dat de aangeefster op dat moment op haar zij lag met de verdachte achter haar, terwijl de aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens de seks met de verdachte altijd op haar rug lag. Ook verklaren de getuige en de aangeefster wisselend over de slaapplaatsen in de tent. De pleegmoeder van de aangeefster, tevens de voormalig pleegmoeder van de verdachte en de getuige, heeft bovendien verklaard dat de getuige een jongen is die wel eens fantaseert en onwaarheden vertelt. Ook heeft de aangeefster bij een taxatiegesprek met een gedragswetenschapper van de William Schrikker Stichting niet verklaard over seksuele handelingen met de verdachte.
4.1.3.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode meermalen seks heeft gehad met de verdachte. De seks zou onder meer drie keer hebben plaatsgevonden in de tent op de camping en haar pleegbroertje, de hiervoor genoemde getuige, zou dat daar ook een keer hebben gezien. Deze verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van de getuige dat hij tijdens een kampeervakantie in de tent heeft gezien dat de verdachte en de aangeefster seks hadden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit voldoende overtuigend bewijs oplevert voor het ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier kan nauwkeurig worden vastgesteld op welke wijze de verklaringen van de aangeefster en de getuige tot stand zijn gekomen. Het begint met een gesprek tussen de getuige en zijn huidige pleegmoeder, waarin de getuige aan haar vertelt dat hij heeft gezien dat de aangeefster en de verdachte seks hebben gehad. De pleegmoeder benadert hierop de gezinsvoogd van de getuige, die op haar beurt de gezinsvoogd van de aangeefster op de hoogte stelt. De gezinsvoogd heeft vervolgens een gesprek met de pleegmoeder van de aangeefster. De pleegmoeder van de aangeefster heeft verklaard dat op dat moment inhoudelijk niet veel is verteld en dat zij - overeenkomstig hoe zij daarover was geïnstrueerd - niet met de aangeefster heeft gesproken over wat de aangeefster haar vertelde. De aangeefster heeft vervolgens een taxatiegesprek met een gedragswetenschapper van de William Schrikker Stichting, waar zij niets verklaart over seksueel contact met de verdachte. Haar pleegmoeder besteedt hierna - volgens afspraak - geen aandacht aan het onderwerp. Een of twee weken later komt de aangeefster uit zichzelf naar haar pleegmoeder en vertelt haar dat zij seks heeft gehad met de verdachte. De pleegmoeder vertelt dit aan de gezinsvoogd, waarop de gezinsvoogd aangifte doet tegen de verdachte. Enkele maanden later worden de getuige (het pleegbroertje van de aangeefster) en de aangeefster gehoord.
De rechtbank stelt vast dat in de wijze waarop de verklaringen van de aangeefster en de getuige (het pleegbroertje) tot stand zijn gekomen geen onregelmatigheden zitten. Niet kan worden vastgesteld dat zij voorafgaand aan het afleggen van hun verklaringen (bewust of onbewust) zijn beïnvloed of onder druk zijn gezet door gesprekken met elkaar of met andere getuigen. Bovendien zijn de verklaringen van de aangeefster en de getuige op essentiële onderdelen consistent en gedetailleerd. Zij verklaren beiden gedetailleerd over een avond/nacht op de camping in Ermelo, waarbij de getuige wakker werd en zag dat de verdachte en de aangeefster seks hadden. Beiden verklaren dat de getuige hier iets van zei, waarna de verdachte zei dat de getuige het niet tegen de pleegouders mocht zeggen omdat de aangeefster anders weg zou moeten uit het pleeggezin. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaringen. De omstandigheid dat de verklaringen niet op ieder punt overeenkomen maakt nog niet dat deze niet betrouwbaar zijn. Over bijvoorbeeld de wijze/volgorde waarop de verdachte, de aangeefster en de getuige in de voortent op de camping lagen heeft de verdachte ter zitting verklaard dat dit wisselde. Ook in de omstandigheid dat de aangeefster in het taxatiegesprek niet heeft gesproken over seks met de verdachte ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan haar verklaring bij de politie. Hierover heeft zij immers later aan haar pleegmoeder verklaard dat dit te maken had met het feit dat zij zich niet prettig voelde omdat zij tijdens het gesprek gefilmd werd. Gezien de kwetsbaarheid en de jonge leeftijd van de aangeefster acht de rechtbank dit aannemelijk. Haar kwetsbaarheid en de moeite die ze heeft om erover te praten blijkt ook uit het studioverhoor met de aangeefster.
4.1.4.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode februari 2018 tot december 2019 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, en te Ermelo, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen, [telkens] zijn penis in de vagina van die [naam slachtoffer] brengen en houden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in de periode van februari 2018 tot december 2019 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met zijn toenmalige pleegzusje, die aan het eind van die periode pas dertien jaar oud was. Zij durfde hierover niets aan haar pleegouders te vertellen omdat de verdachte zei dat zij dan naar een ander pleeggezin zou moeten.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft met zijn gedrag geen rekening gehouden met (de seksuele ontwikkeling van) het jonge slachtoffer. Hij heeft de bevrediging van zijn eigen behoeftes en gevoelens laten prevaleren boven het welzijn van het slachtoffer.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de ontuchtige handelingen gedurende de bewezen verklaarde periode van een jaar en tien maanden vijf keer hebben plaatsgevonden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 december 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is zijn leven begonnen in een ernstig onveilige en traumatiserende gezinssituatie. Bij hem is in het verleden een reactieve hechtingsstoornis gediagnosticeerd. De instabiele basis heeft ertoe geleid dat de verdachte weinig fundament heeft om zich zelfstandig tot een gezonde volwassene te ontwikkelen. Er is sprake van ADHD en een gedragsstoornis.
De emotieregulatie van de verdachte is ernstig verstoord, de verdachte vermijdt waar mogelijk zijn emoties uit angst zich erin te verliezen. In Harreveld heeft hij stappen gemaakt, onder meer door EMDR-behandeling, maar dit is nog niet voldoende geweest om zijn persoonlijkheidsontwikkeling vlot te trekken. Zijn lage zelfbeeld, wantrouwen jegens anderen, instrumentele houding in relaties en gemankeerde emotieregulatie wijzen op het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis. Op basis van zijn gedrag en eerder gestelde gedragsstoornis, cognities en affecten komen voornamelijk antisociale en borderline kenmerken naar voren.
Omdat de verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan geen uitspraak worden gedaan over een mogelijk verband tussen zijn problematiek en het ten laste gelegde en kan er ook geen risicoanalyse of advies worden gegeven. In algemene termen kan worden gesteld dat de verdachte erg zijn best doet om zich tot een zelfstandige volwassene te ontwikkelen. Zijn forse problematiek maakt hem echter kwetsbaar bij oplopende spanningen en kan ervoor zorgen dat hij tegen dingen aan blijft lopen bij het vormgeven van een sociaal-maatschappelijk leven. Begeleiding en behandeling kunnen in dit licht noodzakelijk blijken voor een stabiel functioneren. Tegelijkertijd lukt het hem niet om zich aan afspraken te conformeren, waardoor hij ook daar controle en begeleiding bij dient te krijgen.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 februari 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de zeer belaste voorgeschiedenis, gedragsproblematiek en kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis van invloed zijn op het huidige functioneren van de verdachte. Op alle levensgebieden heeft de verdachte hulp en ondersteuning nodig. De Raad schat de kans op herhaling van een soortgelijk delict klein in.
De Raad is van mening dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, omdat er mogelijkheden zijn voor pedagogische beïnvloeding. De verdachte is een kwetsbare jongen die zijn leven op de rit moet krijgen. Volgens de Raad is begeleiding vanuit de jeugdreclassering noodzakelijk om het verdere hulpverleningstraject te waarborgen.
De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan een dagbesteding;
  • een prosociale vrijetijdsbesteding heeft;
  • meewerkt aan (forensische) GGZ-hulpverlening (bij de Waag of een vergelijkbare instelling);
  • meewerkt aan hulp die noodzakelijk wordt geacht door de reclassering.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De jeugdreclassering is sinds 14 maart 2015 bij de verdachte betrokken in het kader van een voogdijmaatregel. In februari 2020 was de verdachte begonnen aan het traject De Wilde Vaart. Hij was gemotiveerd, maar in september 2020 is de verdachte geschorst vanuit de Wilde Vaart en uiteindelijk heeft hij ervoor gekozen om met het traject te stoppen. In oktober/november 2020 is de verdachte bij zijn partner ingetrokken. Vanwege de zitting is de verdachte wat terughoudend met het zoeken van een baan of hulpverlening, maar het sociaal wijkteam kan hierin ondersteunend zijn.
De jeugdreclassering adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie, met dezelfde bijzondere voorwaarden als de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd. Daarnaast acht de jeugdreclassering de maatregel Hulp en Steun passend.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tijdens een deel van de ten laste gelegde periode de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank (ook) ten aanzien van dit deel van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank weegt echter zwaar mee dat de verdachte een zeer belast verleden heeft, waar hij nog altijd de gevolgen van ondervindt. Sinds enkele maanden lijkt de situatie van de verdachte echter enigszins stabiel te zijn. Ook heeft de rechtbank ter zitting gezien en gehoord dat de huidige procedure de verdachte zeer aangrijpt en in die zin al een straf op zich is voor hem. De rechtbank acht het daarentegen zorgelijk dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Al met al acht de rechtbank bij het bepalen van de straf het meest van belang dat de verdachte verder vooruit wordt geholpen en dat de positieve ontwikkelingen die zijn ingezet niet door een (onvoorwaardelijke) straf worden doorkruist.
De rechtbank zal daarom een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van de verdachte opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te noemen duur opleggen.
Nu de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke werkstraf de voorwaarden verbinden die hierna worden genoemd. De voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van twee dagen en een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van tachtig uur passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van twee (2) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
tachtig (80) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van veertig (40) dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, gevestigd te Groningen, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zijn medewerking verleent aan de maatregel Hulp en Steun, voor de duur van de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een passende dagbesteding;
- zijn medewerking zal verlenen aan een forensische GGZ-behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, gevestigd te Groningen, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S.E.C. Debets en A.L. Pöll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode februari 2018 tot en met december 2019 te
Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, en/of te Ermelo,
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het meermalen, althans eenmaal, [telkens] zijn penis in de vagina van
die [naam slachtoffer] brengen en/of houden;