ECLI:NL:RBROT:2021:1976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
C/10/612526 / FA RK 21-825
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 een beschikking gegeven over de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. De officier had verzocht om de voortzetting van de op 1 februari 2021 opgelegde crisismaatregel, waarbij eerder een verzoek tot voortzetting was afgewezen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 4 februari 2021 gehouden, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de betrokkene, haar advocaat en een psychiater, zijn gehoord. De psychiater heeft verklaard dat er sprake is van een maniform toestandsbeeld bij de betrokkene, wat in contrast staat met de eerdere beoordeling van de behandelend arts die geen tekenen van een manisch toestandsbeeld had waargenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vermoedelijk sprake is van een psychische stoornis en dat er ernstig nadeel kan ontstaan voor de betrokkene en haar omgeving. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de crisissituatie zo ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. Daarom heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend, met een geldigheidsduur van drie weken. De rechtbank heeft ook de noodzakelijke vormen van verplichte zorg vastgesteld, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De betrokkene verzet zich tegen deze zorg, maar de rechtbank oordeelt dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/612526 / FA RK 21-825
Externe referentie: [referentienummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 4 februari 2021 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] , [geboorteland betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [postcode betrokkene] te [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in Antes, locatie Albrandswaardsedijk te Poortugaal,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 februari 2021, heeft de officier verzocht om voortzetting van de op 1 februari 2021 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 1 februari 2021;
  • de medische verklaring opgesteld door drs. [naam psychiater 1] , psychiater, van 1 februari 2021;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • de relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021.
Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • betrokkene met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam psychiater 2] , psychiater, verbonden aan Antes;
  • mr. R.J.A. Segerink, officier van justitie;
  • [naam tolk] , tolk Pools.

2..Beoordeling

2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is uitgebreid gesproken over de zorgen die zijn verwoord in de overgelegde stukken. Voor zover verwoord in de stukken, zijn dit dezelfde feiten en omstandigheden die ook al naar voren kwamen bij de behandeling van een eerder verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel. Bij beschikking van 1 februari jl. van deze rechtbank is dat eerdere verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, omdat er volgens de toen bij de mondelinge behandeling aanwezige arts, dr. [naam arts] , geen sprake was van een ernstig vermoeden van een stoornis en daaruit voorvloeiend onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.
Psychiater [naam psychiater 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij dit anders ziet, op dit moment maar ook toen. Hij was betrokken bij de opname en heeft toen waargenomen dat bij betrokkene sprake was van een maniform toestandsbeeld en dat toestandsbeeld is volgens de psychiater nog steeds aanwezig. Er zijn volgens de psychiater verschillende typen van een maniform toestandsbeeld te onderscheiden. Bij het ene toestandsbeeld is terstond duidelijk dat het hier gaat om maniforme wanen. Maar er is ook een toestandsbeeld dat meer ingetogen is en waarbij de manie niet zo evident aan de oppervlakte ligt. Toch is zichtbaar dat de patiënt niet meer in verbinding staat met de werkelijkheid en denkt, voelt en redeneert vanuit een waanbeeld. Er zijn dan ideeën die niet stroken met de realiteitszin en grootheidsideeën. Het kan zo zijn, hoewel psychiater [naam psychiater 2] dat bestrijdt, dat dr. [naam arts] bij de vorige mondelinge behandeling heeft gezegd dat hij op dat moment geen tekenen van een manisch toestandsbeeld heeft gezien, maar hij heeft na de zitting van 1 februari jl. contact gehad met de vader, de zus, de buurvrouw en de ambulant behandelaar van betrokkene. Zij zeggen unaniem dat betrokkene sinds begin november 2020 veranderd is in haar gedrag en dat haar toestandsbeeld de laatste drie weken in toenemende mate verslechterd is. Mogelijk is nu geen directe floride manie zichtbaar, maar de psychiater is ervan overtuigd dat op het moment dat betrokkene nu naar huis zou gaan, er een herhaling van zetten zal plaatsvinden. Betrokkene vindt niet dat zij ziek is, zij wil geen medicatie innemen.
Betrokkene en haar advocaat bestrijden dat er sprake is van het ernstig vermoeden van een psychische stoornis, waaruit onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voortvloeit. De advocaat van betrokkene geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij het vreemd vindt dat de arts tijdens de zitting van 1 februari jl. absoluut geen manisch toestandsbeeld zag. Voorts geeft zij aan dat de arts heeft gezegd dat van een manisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het geheel geen sprake is geweest. De advocaat van betrokkene verzoekt daarom om een second opinion.
2.2.
De rechtbank sluit niet de ogen voor de omstandigheid dat uit voornoemde beschikking naar voren komt de rechtbank toen – dus drie dagen eerder – “met de behandelend arts en de advocaat van betrokkene” van oordeel was dat er geen ernstig vermoeden was van een psychische stoornis.
Op basis van de stukken, de mondelinge behandeling en de toelichting van de psychiater kan de rechtbank thans echter wel in voldoende mate vaststellen dat er vermoedelijk sprake is van een psychische stoornis.
De hoofdbehandelaar van betrokkene, psychiater [naam psychiater 2] , heeft aangeven dat hij het met zijn collega niet eens is, met name omdat hij stelt dat niet op basis alleen van het direct te observeren gedrag van betrokkene kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van een vermoedelijke manische stoornis. Uitgangspunt is dat de rechtbank zich mag verlaten op het deskundig oordeel van de betrokken arts, maar gelet op het eerdere verzoek en de daaropvolgende beschikking, heeft de rechtbank uitgebreid aandacht besteed aan meerdere omstandigheden, gedragingen en observaties ten aanzien van betrokkene en deze met haar besproken. Er is besproken dat betrokkene haar rekeningen niet heeft betaald wat bijna tot een uitzetting heeft geleid, dat zij meerdere keren heeft gezegd haar zoon mee te willen nemen naar Polen en dat zij haar tante gevraagd heeft een huis voor haar te kopen in Polen. Daarnaast zou betrokkene veel ruzie hebben met haar familie en (ex-)partner en ook zou ze haar broer bedreigd hebben. Opmerkelijk is dat betrokkene deze omstandigheden telkens niet ontkent, maar daar een andere kijk op heeft. Zo heeft zij rekeningen onbetaald gelaten omdat de crisisdienst haar zou hebben opgedragen ‘het rustig aan te doen en afstand te nemen van dat soort taken’, liggen de voortdurende ruzies met (ex-)partner en familie (moeder en broer) aan de manier waarop zij zich met haar leven bemoeien, was de opmerking dat ze haar zoon zou willen meenemen naar Polen een grapje en heeft zij geld overgemaakt omdat haar andere rekening was geblokkeerd. Verder is er volgens betrokkene geen sprake van het weigeren van medicatie, maar vindt betrokkene het nemen van medicijnen op dit moment niet nodig. Ze heeft last van stress, maar de medicijnen die haar worden voorgeschreven, helpen niet tegen stress.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gedurende de mondelinge behandeling het niet lukt met betrokkene te praten over de constatering dat er kennelijk sprake is van een opeenstapeling van incidenten en wrijvingen en dat tegen het licht van de verklaringen van familie, buurvrouw en de crisisdienst / ambulante behandelaren dat haar gedrag is veranderd sinds november 2020, dat zeer wel kan duiden op of een ernstig vermoeden met zich kan meebrengen van een manisch psychotisch toestandsbeeld. Gelet op de uitgebreide behandeling, de uitvoerige toelichting van psychiater [naam psychiater 2] en de omstandigheid dat de rechtbank in dit stadium van/voor de zorg(machtiging) slechts het ernstig vermoeden van het bestaan van een psychische stoornis hoeft aan te kunnen nemen, wijst de rechtbank het verzoek om een second opinion af. De komende weken zal een diagnose gesteld moeten worden.
De rechtbank stelt vast dat er sprake kan zijn van ernstig nadeel in de vorm van psychisch letsel bij betrokkene en bij anderen in haar directe omgeving, overbelasting van het steunsysteem en het risico op maatschappelijke teloorgang en op het over zichzelf afroepen van agressie van derden.
Vermoed wordt dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een manisch psychotisch toestandsbeeld.
2.3.
De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
2.4.
Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, acht de rechtbank de volgende in de crisismaatregel genomen vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
  • het toedienen van medicatie, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten. Betrokkene kan beperkt worden in haar telefoongebruik voor zover zij daarmee overlast veroorzaakt voor anderen dan wel ernstig nadeel voor zichzelf;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.5.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten, het toedienen van vocht en voeding, alsmede het verrichten van medische controles en andere therapeutische maatregelen, het insluiten van betrokkene, het uitoefenen van toezicht op betrokkene, het onderzoek aan kleding of lichaam, het onderzoek van de woon-of verblijfsruimte van betrokkene op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen, het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen en het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek, worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en de behandelaar ter zitting gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.
2.6.
Betrokkene verzet zich tegen deze zorg. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.7.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.8.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na vandaag.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.4. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 25 februari 2021;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 4 februari 2021 mondeling gegeven door mr. M. van Kuilenburg, rechter, in tegenwoordigheid van H.J. de Wit, griffier, en op 11 februari 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.