ECLI:NL:RBROT:2021:1995

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
C/10/608397 / HA ZA 20-1118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig voldoen van griffierecht door eiser

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen [gedaagde], heeft de rechtbank Rotterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft het niet tijdig voldoen van het griffierecht door de eisende partij, [eiser]. De eerste roldatum was op 25 november 2020, maar het griffierecht werd pas op 30 december 2020 voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, wat in beginsel leidt tot ontslag van de gedaagde van de instantie.

De rechtbank heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het griffierecht. [eiser] heeft aangevoerd dat er geen griffierechtnota is ontvangen en dat het griffierecht kort na de betalingsherinnering is voldaan. Hij betoogde dat ontslag van instantie een onbillijke maatregel zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie niet zodanig is dat het ontslaan van [gedaagde] van de instantie zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

De rechtbank benadrukt het belang van tijdige voldoening van griffierechten, vooral in zaken waarbij partijen verplicht zijn om rechtsbijstand van een advocaat te hebben. De strenge toepassing van de wettelijke sanctie is bedoeld om ervoor te zorgen dat advocaten de tijdige betaling van griffierechten organiseren, wat bijdraagt aan de efficiëntie van de rechtspraak. Uiteindelijk heeft de rechtbank [gedaagde] ontslagen van de instantie en [eiser] veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 937,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/608397 / HA ZA 20-1118
Vonnis van 3 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. S.W. van Zijll te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Sen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte van [eiser] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De overwegingen

2.1.
De eerste roldatum van deze door [eiser] bij dagvaarding ingeleide procedure was 25 november 2020. [eiser] heeft eerst op 30 december 2020 het griffierecht voldaan.
2.2.
Artikel 3 leden 1 en 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken luiden voor zover thans van belang als volgt:
“1 In zaken die bij dagvaarding worden ingeleid, wordt op de eerste roldatum, (…), van elke eiser en elke verschenen gedaagde voor iedere instantie een griffierecht geheven, voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald. (…)
3 De eiser is het griffierecht verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting of bij gebreke daarvan vanaf de eerste roldatum en zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie is gestort. (…)”
2.3.
Artikel 127a leden 2 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering luiden als volgt:
“2 Indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie, met veroordeling van de eiser in de kosten. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij eiser in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3 De rechter laat het eerste en tweede lid, eerste volzin, geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.”
2.4.
Vast staat dat [eiser] het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Dat brengt in beginsel mee dat de rechtbank [gedaagde] van de instantie dient te ontslaan. [eiser] is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
2.5.
[eiser] stelt dat geen griffierechtnota is ontvangen. [eiser] wijst erop dat het griffierecht op de dag van ontvangen van de betalingsherinnering (en slechts een week na de vervaldag) is voldaan. Ontslag van instantie zou in de visie van [eiser] een onbillijke maatregel zijn.
2.6.
Uit hetgeen door [eiser] is gesteld, kan de rechtbank niet afleiden dat zich hier de situatie voordoet dat, gelet op het belang van [eiser] bij toegang tot de rechter, het ontslaan van [gedaagde] van de instantie, met veroordeling van [eiser] in de kosten, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [eiser] kan immers een nieuwe procedure aanhangig maken.
2.7.
De strenge toepassing van deze wettelijke sanctie dient in zaken waarin partijen zich van verplichte rechtsbijstand door een advocaat dienen te voorzien een redelijk doel. Namelijk het doel dat advocaten de noodzakelijke tijdige voldoening van griffierecht zo organiseren – bijvoorbeeld door het aangaan van een rekening-courantverhouding met de rechtspraak – dat zich daarmee geen problemen (kunnen) voordoen. Daarmee wordt in de praktijk op efficiënte wijze bespaard op de kosten van invordering en daarmee op de aan de rechtspraak als geheel verbonden kosten. Dat is in het belang van alle rechtzoekenden.
2.8.
De slotsom is dat de rechtbank [gedaagde] zal ontslaan van de instantie, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 937,00.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat [gedaagde] van de instantie,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 937,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
[1729;1582]