2.3Op grond van artikel 4:11, eerste lid, onder b van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Rotterdam is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een overige houtopstand te vellen of te doen vellen.
Op grond van artikel 4.11b, vierde lid, onder b van de APV kan verweerder de vergunning weigeren of onder voorwaarden verlenen in het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge artikel 4.11f van de APV kunnen er bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgenomen in de vergunning.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat de kapvergunning voor 22 bomen alsnog wordt geweigerd en is een herplantplicht gesteld op minimaal 57 bomen met een minimaal te bereiken kroondiameter van 8-12 meter (1e grootte) of 4-8 meter (2e grootte). De stamomtrek dient bij de aanplant een minimale maat te hebben van 16/18 cm.
De kap van de bomen is aangevraagd in verband met de herontwikkeling van de Tweebosbuurt. Verweerder stelt dat het doel van de herontwikkeling van de Tweebosbuurt is om van de Tweebosbuurt een kwalitatief goede woonwijk te maken waarvoor woningen gesloopt moeten worden, er nieuwbouw zal komen en renovatie zal plaatsvinden. Ook zullen daartoe bomen, struiken en tuinhuisjes verwijderd worden, parken, speelplekken worden aangelegd en binnentuinen worden ingericht. Voorts zullen gemeenschappelijke kabels en leidingen worden aangepast en wegen worden heringericht. De maaiveldhoogte wordt aangepast om de geïsoleerde ligging van de Tweebosbuurt ten opzichte van de Kop van Zuid en Parkstad op te heffen. De barrière van de Hilledijk moet worden weggenomen door het dijktalud flauwer te maken waardoor het maaiveld nabij de dijk hoger komt te liggen. Het bouwrijp maken vereist ook ophoging van het maaiveld van de achtertuinen nu deze in de afgelopen eeuw zijn verzakt. Het maaiveld wordt op het uitgiftepeil teruggebracht. Het is niet mogelijk bij ophoging van de grond om de bomen te behouden. Het is van belang om nu al tot ophoging over te gaan omdat de grond ook nog geruime tijd moet inklinken.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat het gaat om 20 bomen waarvoor de vergunning alsnog is geweigerd omdat voor twee bomen geen kapvergunning nodig is vanwege de stamomtrek van < 50 cm op borsthoogte (130 cm). Dit betekent dat de herplantplicht wordt gesteld op 59 bomen.
5. Verzoekers stellen dat er te veel onduidelijkheden bestaan rondom de beoogde herontwikkeling om nu tot kap van de bomen over te gaan. Het risico bestaat dat er onomkeerbare gevolgen intreden waarvan later blijkt dat deze niet nodig waren. Verzoekers betwisten dat de ontwikkeling van de Tweebosbuurt is neergelegd in (rechtmatige)besluitvorming. Zo ligt het ontwerpbestemmingsplan ‘Tweebosbuurt Zuid-Oost’ nog ter inzage en dienen nog omgevingsvergunningen ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo te worden verleend. Ook is bezwaar gemaakt tegen de verleende ontheffing van de Wet natuurbescherming. Voorts loopt er nog een procedure in hoger beroep over de ontbinding van de huurovereenkomsten en is de verwachting dat er pas in 2022 vonnis zal worden gewezen. Ook geldt dat voor een deel van de bouwblokken nog geen projectontwikkelaar bekend is en ontbreekt toestemming van het Waarborg Fonds Sociale Woningbouw voor de sloop van de woningen. Daarnaast zijn de bewoners van de Tweebosbuurt en de stichting Vestia momenteel in overleg over het behoud van een aantal panden. Verzoekers stellen onder verwijzing naar de schriftelijke bedrage van stedenbouwkundige [naam 1] dat er alternatieven voorhanden zijn voor het behoud van de bomen. Het gaat dan om de bomen die een conditie van ‘voldoende’ of ‘goed’ hebben in de binnentuin van het bouwblok tussen [straat 2], [straat 1], [straat 3] en [straat 4]. Verweerder had aan deze alternatieven niet voorbij mogen gaan.
Verder hebben verzoekers bij faxbericht van 21 februari 2020 als nadere grondslag voor het verzoek aangevoerd dat nog steeds sprake is van een voorlopige omgevingsvergunning zodat de bomen niet gekapt mogen worden.
6. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang in dit geval gegeven nu verweerder voornemens is om begin maart 2021 te starten met de kap van de bomen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat zich geen specifieke weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4.11b, vierde lid, onder b van de APV. Het geschil spitst zich toe op de vraag of op grond van dit artikel de vergunning al wordt geacht te zijn verleend als bedoeld in voorschrift 6 van de vergunning, gelezen in samenhang met voorschrift 3. Deze voorschriften luiden:
‘3. u mag pas gebruik maken van deze omgevingsvergunning als u van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)/Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) een
ontheffing Wet natuurbescherming hebt ontvangen of de RVO/ODH een verklaring
heeft afgegeven dat een ontheffing niet nodig is of indien de RVO/ODH een verklaring
heeft afgegeven waarin zij u toestemming geven om uw plan uit te voeren lopende de
ontheffingsaanvraag;
(…)
. 6. deze vergunning wordt pas geacht te zijn verleend als ook andere vergunningen,
direct of indirect noodzakelijk voor het bouwrijp maken, onherroepelijk zijn.’
8. Volgens verzoekers heeft voorschrift 6 ook betrekking op de in voorschrift 3 bedoelde ontheffing of verklaring. De op grond van de Wet natuurbescherming verleende ontheffing is nog niet onherroepelijk omdat daartegen bezwaar is gemaakt. Verder betreft het bestemmingsplan ‘Tweebosbuurt Zuid-Oost” nog een ontwerp.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat ‘andere vergunningen’ als bedoeld in voorschrift 6 geen betrekking heeft op een ontheffing of verklaring als bedoeld in voorschrift 3. Beide voorschriften stellen een voorwaarde aan het mogen gebruiken van de kapvergunning, maar voorschrift 3 is specifiek gericht op natuurwaarden en voorschrift 6 op bouwrijp maken. Al daaruit volgt dat een redelijke uitleg van de vergunning met zich brengt dat voorschrift 6 niet is bedoeld tevens betrekking te hebben de ontheffing of verklaring als bedoeld in voorschrift 3. Dit spreekt temeer nu deze termen niet terugkomen in voorschrift 6, waarin uitsluitend de term ‘vergunningen’ wordt gehanteerd. Verder zij er nog op gewezen dat, naar tussen partijen niet in geschil is, de kapvergunning ook niet onlosmakelijk is verbonden aan de herontwikkeling van de Tweebosbuurt, als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo.
10. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het in het kader van voorschrift 6 alleen gaat om de watervergunning welke onherroepelijk is. Verweerder heeft deze watervergunning alsnog na de zitting toegezonden.
11. De stelling van verzoekers dat door het pas in deze fase van de procedure in het geding brengen van de watervergunning geen rol heeft kunnen spelen in de bezwaarprocedure, treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat verzoekers al in bezwaar hebben aangevoerd dat niet is voldaan aan voorschrift 6. Daaruit volgt dat ook de stelling van verzoekers dat verweerder in strijd is met artikel 8:42 van de Awb heeft gehandeld door de watervergunning niet al eerder over te leggen, geen doel treft.
12. Het (kennelijke) standpunt van verzoekers dat verweerder bevoegd is de kapvergunning te weigeren, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met artikel 4:11b, vierde lid, van de APV. Volgens deze bepaling is het zich voordoen van een weigeringsgrond een vereiste voor het ontstaan van de bevoegdheid tot weigering. Gelet daarop kan verweerder dus niet toekomen aan de door verzoekers bedoelde belangenafweging.
13. Ter zitting is door verzoekers nog een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan, omdat tijdens een wijkbezoek door verweerder de toezegging is gedaan dat er in afwachting van de procedure geen onomkeerbare dingen gedaan worden.
14. Verweerder heeft betwist dat een dergelijke algemene toezegging is gedaan. Volgens verweerder is alleen toegezegd dat gedurende de mediaton tussen Vestia en de huurders geen onomkeerbare dingen zouden plaatsvinden. Die mediation is in november 2020 gestopt.
15. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verzoekers gelegen de door hen gestelde inhoud van de toezegging aannemelijk te maken. Al omdat verzoekers dit niet hebben gedaan komt hen geen beroep op het vertrouwensbeginsel toe. Overigens staat het minst genomen op gespannen voet met de goede procesorde eerst ter zitting een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel.
16. Nu verweerder niet kan toekomen aan afweging van de door verzoekers gestelde belangen, kan de voorzieningenrechter deze belangen niet in zijn beoordeling betrekken.
17. Gelet op het hiervoor overwogene wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
18. In de omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid tevens uitspraak te doen in het beroep.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.