ECLI:NL:RBROT:2021:2112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
C/10/554944 / HA ZA 18-694
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door knikken van duwbak en schadebegroting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een schadevergoeding die eiseres, O. Slokkers Maritiem B.V., vordert van de gedaagden naar aanleiding van het knikken van de duwbak op 14 oktober 2014. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade, maar de exacte schadebedragen moesten nog worden vastgesteld. In het tussenvonnis van 11 december 2019 werd al een aantal kostenposten vastgesteld, waaronder bergingskosten en expertisekosten. De deskundige, benoemd door de rechtbank, heeft in zijn rapportage de waarde van de duwbak voor en na het schade-evenement vastgesteld. De rechtbank heeft de deskundige gevraagd om de waardevermindering van de duwbak te beoordelen en de gedaagden hebben hierop gereageerd met opmerkingen over de deskundigenrapportage. De rechtbank heeft de deskundige in zijn bevindingen gevolgd en de schade vastgesteld op € 450.637,31, inclusief de kosten van de gerechtsdeskundige. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 10.203,75. Het vonnis is uitgesproken op 10 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/554944 / HA ZA 18-694
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
O. SLOKKERS MARITIEM B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Slokkers en [gedaagden] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2019, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het tussenvonnis van 26 februari 2020, waarbij een deskundigenbericht is bevolen en [naam 1] tot deskundige is benoemd, alsmede de aan dit vonnis ten grondslag liggende stukken;
  • het deskundigenbericht van 8 mei 2020;
  • de email van 21 juli 2020 van mr. Van Zuethem aan de rechtbank;
  • de conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende vermeerdering van eis, met productie 4;
  • de conclusie van antwoord na deskundigenbericht, tevens bezwaar vermeerdering eis;
  • het B16-formulier van 19 oktober 2020 waarbij Slokkers heeft verzocht op de conclusie van antwoord na deskundigenbericht, tevens bezwaar vermeerdering eis van [gedaagden] te mogen reageren;
  • het B16-formulier waarbij [gedaagden] bezwaar heeft geuit tegen het verzoek van Slokkers nog een akte te mogen nemen alsmede het B16-formulier waarbij [gedaagden] heeft verzocht vonnis te wijzen;
  • het bericht van de rechtbank van 5 november 2020 waarbij het verzoek van Slokkers wordt afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 11 december 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor het knikken van de duwbak “[naam duwbak]” op 14 oktober 2014, waarbij geen sprake was van medeschuld aan de zijde van Slokkers in verband met de staat van de duwbak. Voorts is geoordeeld dat de gevorderde bergingskosten van € 127.717,-, de beveiligingskosten van € 31.643,75, de expertisekosten van € 17.154,-, de expertisekosten van Schoo & Co van € 8.606,30 en de tijdverletschade van € 6.120,- vast zijn komen te staan. Ten aanzien van de cascoschade is geoordeeld dat de schade bestaat uit de waardevermindering van de duwbak ten gevolge van het gronden en vervolgens knikken ervan. Het verschil tussen de waarde van de duwbak kort voorafgaand aan het schadevoorval en de waarde kort erna is niet vast is komen te staan. Daarop heeft de rechtbank bij vonnis van 26 februari 2020 een deskundige benoemd. De deskundige heeft op 8 mei 2020 een rapportage opgemaakt ter beantwoording van de volgende vragen:
Wat is het verschil tussen de waarde van de duwbak “[naam duwbak]” vlak voor het schade-evenement op 14 oktober 2014 en vlak na dat evenement?
Heeft de deskundige overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak relevant kunnen zijn?
De eisvermeerdering
2.2.
Bij conclusie na deskundigenbericht heeft Slokkers geen opmerkingen geplaatst over het deskundigenbericht. Wel heeft zij haar eis vermeerderd. Anders dan de naam van haar conclusie doet vermoeden, heeft [gedaagden] tegen het enkele feit dat Slokkers haar eis heeft vermeerderd, geen bezwaren ingebracht; [gedaagden] heeft wel inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vermeerderde eis. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling derhalve uitgaan van de vermeerderde eis, die nog steeds past binnen het bereik van de verwijzing door de rechter-commissaris. Slokkers vordert thans dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de ten gevolge van het knikken van de duwbak geleden schade op grond van artikel 8:1005 jo. 8:1002 BW;
de door Slokkers geleden schade vaststelt op € 450.637,31;
[gedaagden] veroordeelt in de kosten van de gerechtsdeskundige, van wie het voorschot voorlopig € 1.542,75 bedraagt;
[gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
De waarde van de “[naam duwbak]”
2.3.
In zijn deskundigenbericht van 8 mei 2020 heeft de deskundige, [naam 1] de waarde van de “[naam duwbak]” vlak voor het schade-evenement van 14 oktober 2014 begroot op € 355.000,- en de waarde van de duwbak vlak na het schade-evenement op € 105.000,-. De deskundige heeft toegelicht dat de waarde van de gebroken duwbak na het schade-evenement de marktwaarde van de duwbak is, minus de reparatiekosten die nodig zijn om de duwbak weer in dezelfde staat te brengen als voor het schadevoorval. De deskundige heeft de reparatiekosten, inclusief expertisekosten voor controles tijdens de reparatie, begroot op € 250.000,-. Op de vraag of hij nog andere opmerkingen had die nog relevant kunnen zijn voor de beoordeling, heeft hij geantwoord dat de duwbak is gebroken door overbelasting van materiaal, hetgeen duidelijk een gevolg is van een verkeerde belading.
2.4.
Naar aanleiding van dit rapport heeft [gedaagden] de deskundige gevraagd om het rapport van Doldrums van 27 mei 2014 gemotiveerd mee te nemen in diens rapportage. De deskundige heeft hierop geantwoord:
“1) In het door mij opgemaakte taxatierapport ben ik uiteraard uitgegaan van de gegevens, welke ik aan de hand van verkregen dossier heb kunnen vaststellen. (…) Alle verkregen stukken heb ik dan ook goed doorgenomen en beoordeeld.
2) Ik begrijp heel goed dat de “[naam duwbak]” een gebruikte duwbak is, welke zeer intensief gebruikt is, hetgeen ik ook zo in mijn rapport heb genoemd. Gezien de jarenlange ervaring vind ik de bevindingen, zoals genoemd in het inspectierapport van het expertisebureau Doldrums, een vrij normale vaststelling voor een duwbak van die leeftijd. Overigens worden in het rapport diverse “verse” inzettingen getoond, welke vermoedelijk tijdens de berging zullen zijn ontstaan.
Wat betreft de waarde merk ik op, dat een nieuwe duwbak van deze afmetingen, zonder luiken, circa € 1.100.000,- kostte in 2014. Dus een duwbak die 21 jaar oud is met een waarde van € 355.000,- lijkt mij alleszins redelijk (gemiddelde levensduur van een duwbak is 40 à 45 jaar).
3) De genoemde fotoreportage van de firma Doldrums voegt naar mijn mening dan ook niets extra’s toe (…).”
2.5.
Slokkers had geen vragen gesteld over de rapportage.
2.6.
[gedaagden] heeft over de reactie van de deskundige op zijn opmerkingen bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht opgemerkt dat de deskundige de “verse inzettingen” abusievelijk aan de berging van de duwbak wijt. Het rapport van Doldrums dateert immers van mei 2014, terwijl de berging van de “[naam duwbak]” na het schade-evenement van 14 oktober 2014 plaatsvond. Hoewel de deskundige dus erkent dat sprake is van ‘diverse verse inzettingen’, worden deze niet meegenomen in de taxatie van de waarde van de duwbak voorafgaand aan het schade-evenement. Uit het feit dat de deskundige de verse inzettingen aan de berging wijt, maakt [gedaagden] op dat deze inzettingen duiden op een slechte, verzwakte staat van de duwbak voorafgaand aan het schade-evenement. Daarom dient de rechtbank voorbij te gaan aan de taxatie van de waarde van de duwbak maar ook verzoekt [gedaagden] om haar beslissing met betrekking tot de medeschuld van Slokkers in heroverweging te nemen. Daarnaast dient ook de vordering tot vergoeding van de kosten van de deskundige te worden afgewezen.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de opmerking van de deskundige in zijn mail van 9 juli 2020 dat in het rapport van Doldrums ‘verse’ inzettingen worden getoond, die vermoedelijk tijdens de berging zullen zijn ontstaan – welke opmerking ten overvloede is gemaakt (“Overigens...”) en slechts spreekt over een vermoeden – maakt de rechtbank niet op dat het feit dat het rapport van vóór de berging dateert, afbreuk doet aan de eerdere conclusies van de deskundige. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige heeft benadrukt dat hij zich ervan bewust is dat het om een intensief gebruikte duwbak gaat en dat de deskundige niet zelf bij de open vraag heeft aangegeven dat die verse inzettingen wel relevant worden voor de taxatie als vast komt te staan dat ze niet door de berging zijn ontstaan, maar reeds voorafgaand aan het knikken aanwezig waren. Mede gelet op het feit dat [gedaagden] geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben gesteld ter onderbouwing van hun stelling dat de duwbak, al dan niet als gevolg van plooien, zodanig verzwakt was dat deze verzwakking (mede) de oorzaak is geweest van het knikken van de duwbak, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar eerdere beslissing. Evenmin zijn er redenen om af te wijken van de taxatie uit het deskundigenbericht, nu het deskundigen-bericht voor het overige niet is betwist.
2.8.
De door Slokkers geleden cascoschade zal derhalve worden vastgesteld op de reparatiekosten van de duwbak zoals getaxeerd in het deskundigenbericht op een bedrag van € 250.000,-. Bij tussenvonnis van 11 december 2019 was reeds geoordeeld dat de volgende posten vast zijn komen te staan: de bergingskosten van € 127.717,-, de beveiligingskosten van € 31.643,75, de expertisekosten van € 17.154,-, de expertisekosten van Schoo & Co van € 8.606,30 en de tijdverletschade van € 6.120,-. De totale schade beloopt hiermee een bedrag van € 441.241,05.
De expertisekosten van Schoo & Co
2.9.
Slokkers heeft bij vermeerdering van eis nog een bedrag van € 14.479,01 aan aanvullende expertisekosten van Schoo & Co gevorderd, zodat de totale expertisekosten voor Schoo & Co € 23.085,31 bedragen. Slokkers heeft in dit kader facturen en specificaties van de werkzaamheden van Schoo & Co overgelegd. Het gaat om de volgende facturen:
Factuurnummer
Factuurdatum
Bedrag
Omschrijving
8103
9 april 2015
€ 9.107,60
Attending joint survey on behalf of Parties Interested, on site at the loading location and at the above mentioned barge (…) all for the purpose of ascertaining the cause of damage reportedly sustained on 14 October 2014.
8529
5 oktober 2017
€ 8.606,30
Review of documents and previous file (…) to provide a stress calculations report and to prepare for and attend the Court Hearing (…) all in connection with the cause of damage (…).
8583
5 januari 2018
€ 3.263,51
Review of documents (…) to provide additional stress calculations report and to comment on the documents presented at the Court Hearing (…) all in connection with the cause of damage (…).
8904
28 oktober 2019
€ 2.107,90
Review of documents (…) to comment on the emails and statements presented after Court session (…) and to prepare for and attend the Court Hearing (…) all in connection with the cause of damage (…).
2.10.
[gedaagden] hebben hiertegen aangevoerd dat de kosten door Slokkers niet in redelijkheid zijn gemaakt in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Uit de door Slokkers overgelegde stukken blijkt dat zowel door [naam 2] als door Schoo & Co expertises zijn verricht op 28 en 31 oktober 2014, 5 en 11 november 2014 en op 12 januari 2015. De kosten voor [naam 2] zijn reeds vastgesteld op een bedrag van € 17.154,-, terwijl Schoo & Co hiervoor een bedrag van € 9.107,60 in rekening brengt. Aangezien [naam 2] volgens de eigen stellingen van Slokkers werkzaamheden had verricht ter vaststelling van de cascoschade, en deze werkzaamheden met die van Schoo & Co overlappen, kan niet gesteld worden dat beide kostenposten in redelijkheid zijn gemaakt.
De facturen 8583 en 8904 van Schoo & Co d.d. 5 januari 2018 en 8 oktober 2019 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat uit de facturen blijkt dat het niet gaat om in redelijkheid gemaakte kosten ter vaststelling van cascoschade en aansprakelijkheid. Het ging namelijk om kosten ter ondersteuning van de advocaat van Slokkers bij het voeren van de procedure. Dat houdt geen verband meer met de vaststelling van de aansprakelijkheid. Van kosten ter vaststelling van de schade kan reeds geen sprake zijn omdat [naam 2] die werkzaamheden al had verricht.
2.11.
De rechtbank merkt vooreerst op dat Slokkers vaststelling heeft gevorderd van de schade tot een bedrag van € 450.637,31. Zoals hiervoor onder 2.8 overwogen, kan de schade nog zonder acht te slaan op de eisvermeerdering, worden vastgesteld op een bedrag van € 441.241,05. Dit betekent dat ook indien de thans gevorderde expertisekosten voor vergoeding in aanmerking komen, deze slechts kunnen worden vastgesteld tot een bedrag van (€ 450.637,31 - € 441.241,05 = ) € 9.396,26. Ten aanzien van de vraag of de gestelde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.12.
Ingevolge artikel 6:96 lid 2 en onder b BW dient te worden beoordeeld of de kosten in de gegeven omstandigheden zowel gezien de aanleiding om ze te maken als naar de omvang ervan redelijk zijn. Dit betreft de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. In dat kader zijn onder meer de aard en de omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast is de verhouding tussen de schade en de kosten van belang. Daarbij zal sprake moeten zijn van een efficiënte tijdsbesteding die leidt tot een redelijke verhouding tussen de schadeomvang en de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten.
[gedaagden] hebben erop gewezen dat de (omvang van de) kosten niet redelijk is, omdat de werkzaamheden van [naam 2] overlapten met (een deel van) de werkzaamheden van Schoo & Co die aan factuur 8103 ten grondslag lagen. Uit de overgelegde stukken blijkt inderdaad dat er op meerdere dagen zowel een expert van [naam 2] als van Schoo & Co aanwezig was bij opnames en/of andere bijeenkomsten. Omdat gesteld noch gebleken is dat of waarom het noodzakelijk was dat telkens meerdere experts namens Slokkers aanwezig dienden te zijn, zal de vordering van Slokkers ten aanzien van factuur 8103 slechts worden toegewezen voor zover deze zien op werkzaamheden op momenten waarop niet ook door [naam 2] werkzaamheden werden verricht.
Voor zover [gedaagden] hebben gesteld dat facturen 8583 en 8904 slechts zien op juridische bijstand en niet op kosten ter vaststelling van schade of aansprakelijkheid, hebben [gedaagden] dit onvoldoende onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de specificaties in de facturen, het in 4.28 tot en met 4.30 van het tussenvonnis van 11 december 2019 overwogene ten aanzien van factuur 8529, en de door Slokkers overgelegde rapportages van Schoo & Co.
2.13.
De gevorderde expertisekosten voor de werkzaamheden van Schoo & Co worden derhalve toegewezen voor een bedrag van in totaal € 9.396,26 voor factuur 8583, 8904 en het toegewezen deel van factuur 8103. De rechtbank merkt op dat, ook met aftrek van de uren voor werkzaamheden van Schoo & Co waarop ook door [naam 2] werkzaamheden zijn verricht, het toe te wijzen bedrag van de facturen het door Slokkers gevorderde bedrag naar de inschatting van de rechtbank overstijgt, zodat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen. Met de eerder toegewezen € 8.606,30 bedraagt de post expertisekosten voor Schoo & Co in totaal € 18.002,56. De totale door Slokkers geleden schade kan derhalve worden vastgesteld op € 450.637,31.
2.14.
Slokkers heeft de door haar voorgeschoten kosten voor het deskundigenbericht van € 1.542,75 gevorderd. [gedaagden] hebben hiertegen geen verweer gevoerd, zodat deze als onbetwist zullen worden toegewezen.
2.15.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Slokkers worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- deskundigen 1.542,75
- salaris advocaat
8.035,00(2,5 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 10.203,75

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de ten gevolge van het knikken van de duwbak “[naam duwbak]” geleden schade op grond van artikel 8:1005 jo. 8:1002 BW,
3.2.
stelt de door Slokkers geleden schade vast op € 450.637,31,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, inclusief de kosten van de gerechtsdeskundige, aan de zijde van Slokkers tot op heden begroot op € 10.203,75,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.3 genoemde beslissing
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 10 maart 2021.
3178/32