ECLI:NL:RBROT:2021:2165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
C/10/611375 / JE RK 21-68
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 10 februari 2016 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft op 11 januari 2021 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling waren de ouders van de minderjarige aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was er een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en heeft een beëdigde tolk in de Thaise taal ingeschakeld.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling overwogen dat er geen verweer is gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Gezien de lange voorgeschiedenis en de hechtingsproblematiek van de minderjarige, is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om daarover een beslissing te nemen. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om de verstandhouding met de pleegouders te verbeteren en hen van de nodige informatie over hun zoon te voorzien. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 6 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/611375 / JE RK 21-68
Datum uitspraak: 23 februari 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. P.R. van de Water, te Rotterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat: mr. V.C. Andeweg, te Breda,

[naam pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 januari 2021, ingekomen bij de
griffie op 12 januari 2021;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. V.C. Andeweg van 21 februari 2021, met in het verweerschrift een zelfstandig verzoek van de vader, ingekomen bij de griffie op 22 februari 2021.
Op 23 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. V.C. Andeweg;
- de moeder, bijgestaan door mr. P.R. van de Water;
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Thaise taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met telefonische bijstand van mw. [naam tolk] , tolk in de Thaise taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
Opgeroepen en niet verschenen zijn de pleegouders.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 10 februari 2016 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 maart 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 maart 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 maart 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen met zes maanden.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er is sprake van een lange voorgeschiedenis, waarbij een aantal zaken niet is verlopen zoals het zou moeten. Er zijn veel wisselingen van jeugdbeschermers geweest. In het verleden hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar de opvoedvaardigheden van de ouders. Op dit moment is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) bezig met een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel van de ouders. Aan de hand van die uitkomst dient verder gekeken te worden. Ook dient gekeken te worden welke omgangsregeling in het belang van [voornaam minderjarige] is. De omgang staat los van een eventuele gezagsbeëindigende maatregel. Bij [voornaam minderjarige] speelt een loyaliteitskwestie tussen de ouders en de pleegouders. Hij wil zowel de ouders als de pleegouders niet teleurstellen. Daarbij komt dat de ouders zich niet altijd aan de afspraken hebben gehouden en zij de pleegouders bekritiseren. Dit zorgt voor onrust bij [voornaam minderjarige] . Op 3 maart 2021 staat een evaluatiemoment gepland en zal gekeken worden naar een uitbreiding van de omgang.

Het standpunt en zelfstandig verzoek van de vader

De vader heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Daarbij verzoekt de vader om een omgangsregeling te bepalen, waarbij [voornaam minderjarige] wekelijks onbegeleid omgang heeft met de vader op een weekenddag van 9:00 uur tot 17:00 uur op woensdag na school tot 19:00 uur dan wel tijdens vakanties van 9:00 uur tot 19:00 uur.
De vader vindt het schrijnend hoe het is gekomen dat [voornaam minderjarige] uit huis is geplaatst. Kort na de uithuisplaatsing waren er zorgen over het gedrag van [voornaam minderjarige] . Vorig jaar is [voornaam minderjarige] pas aangemeld voor hulpverlening. De vader is hierover niet geïnformeerd. Ook zijn er veel verschillende jeugdbeschermers betrokken geweest. Daarnaast heeft de vader hulp en coaching gevraagd voor zichzelf. De GI heeft dit toegezegd, maar het is nooit van de grond gekomen. Bovendien is gedurende de ondertoezichtstelling niet toegewerkt naar een terugplaatsing bij een van de ouders. Er wordt verwezen naar een onderzoek uit 2017. Het verzoek is niet gebaseerd op hedendaagse feiten en omstandigheden. De vader wil meer tijd doorbrengen met [voornaam minderjarige] . Het liefst wil de vader dat [voornaam minderjarige] thuis komt wonen, met hulpverlening thuis.
Wat de omgang betreft, is in het begin al aangegeven dat het niet in het belang van [voornaam minderjarige] is als de ouders gelijktijdig dan wel achter elkaar omgang met [voornaam minderjarige] hebben. Momenteel hebben de ouders omgang met [voornaam minderjarige] , waarbij een overlap is van een half uur. De onrust komt door de overlap tussen het bezoek met vader en moeder. De GI heeft geen tijd om meer dan vier uur per maand te besteden aan de omgang. Daarnaast heeft de vader vaak gevraagd voor een beter contact met de pleegouders, maar dit wordt niet opgepakt door de GI. De GI heeft op geen enkel moment geprobeerd om de omgang uit te breiden. Het mag niet zo zijn dat het onderzoek van de Raad wordt afgewacht voordat wordt gekeken naar de omgang.

Het standpunt van de moeder

De moeder verzet zich niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling, maar zou het liefst [voornaam minderjarige] thuis willen hebben. De moeder is van mening dat dit voor [voornaam minderjarige] het beste is. De moeder houdt van [voornaam minderjarige] en [voornaam minderjarige] houdt van haar. De moeder wil het liefst [voornaam minderjarige] vaker zien. De moeder heeft geen goed contact met de pleegouders, maar krijgt geen kans om dit te verbeteren. De moeder maakt zich zorgen om [voornaam minderjarige] in het pleeggezin.

De beoordeling

Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] als onweersproken worden verlengd voor de duur van zes maanden.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, BW.
[voornaam minderjarige] verblijft al geruime tijd, sinds maart 2016, in een perspectief biedend pleeggezin. Bij [voornaam minderjarige] is sprake van hechtingsproblematiek en gebrek aan basisveiligheid. [voornaam minderjarige] is gebaat bij een stabiele en veilige opvoedingssituatie. In het verleden zijn er rapportages door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) en door (namens) het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) uitgebracht over de opvoedvaardigheden van de ouders en het perspectief van [voornaam minderjarige] , voor het laatst in 2019. Op basis daarvan is toen geconcludeerd dat een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij een van de ouders niet in zijn belang is. Om vervolgens alsnog - en ondanks deze adviezen - een thuisplaatsing mogelijk te maken, dient er heel veel bij de ouders te gebeuren. De begeleiding door de GI daarbij is niet verlopen zoals het zou moeten, maar ook is niet gebleken dat de ouders zelf met de adviezen van het KSCD en NIFP aan de slag zijn gegaan door zelf hulp te zoeken. Hierbij wordt het voorbehoud gemaakt dat het de vraag is of de ouders, of een van hen, in dit verband - als opvoeder(s) - nog zouden kunnen veranderen.
De kinderrechter moet dan ook vaststellen dat zich geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, op basis waarvan nu anders zou moeten worden geoordeeld dan voorheen. De kinderrechter geeft, net zoals in de beschikking van 3 maart 2020 is verwoord, aan de ouders mee dat zij zich dienen neer te leggen bij de beslissing. Als zij hun strijd staken, kunnen zij de ouders zijn, weliswaar op afstand, waar [voornaam minderjarige] recht op heeft en die hij nodig heeft.
[voornaam minderjarige] verblijft al vijf jaren bij de pleegouders. Een thuisplaatsing is niet (zonder meer) in zijn belang. Er zal zorgvuldig gekeken moeten worden of de omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige] en de ouders kan worden uitgebreid en op welke wijze die omgang vorm kan worden gegeven. Hierbij staat het belang van [voornaam minderjarige] voorop.
De komende periode is het ook van belang, juist ook voor [voornaam minderjarige] , om te bewerkstelligen dat er een verbetering komt in de verstandhouding tussen de ouders en de pleegouders en dat de ouders van de nodige informatie worden voorzien over hun zoon.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van zes maanden.
Met betrekking tot het zelfstandig verzoek van de vader overweegt de kinderrechter als volgt.
De kinderrechter heeft geen wettelijke bevoegdheid om in deze procedure op het verzoek van de vader over de omgangsregeling te beslissen. Daarnaast is er onvoldoende informatie beschikbaar om daarover nu een beslissing te kunnen nemen. Het is aan de GI om samen met pleegzorg te kijken of uitbreiding van de omgang mogelijk is.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 6 september 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot
6 september 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het zelfstandig verzoek van de vader af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 4 maart 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.