Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
handelend onder de naam [handelsnaam],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2021, gaat het om een geschil tussen een klusbedrijf, vertegenwoordigd door eiser 1, en een opdrachtgever, aangeduid als gedaagde. Eiser 1 vordert betaling van een restantfactuur van € 6.089,30, terwijl gedaagde zich beroept op een opschortingsrecht vanwege gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden. De partijen hadden een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten, waarbij eiser 1 een offerte had uitgebracht voor € 15.040,30. Gedaagde heeft een deel van de factuur voldaan, maar houdt het restant in verband met vermeende tekortkomingen in de uitvoering. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde gerechtigd was om de betaling op te schorten, maar dat dit niet betekent dat de betalingsverplichting vervalt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser 1 tot betaling van € 4.428,50 toe, maar wijst de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten af, omdat gedaagde niet in verzuim was. In reconventie vordert gedaagde ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding, maar de kantonrechter wijst deze vorderingen af, met uitzondering van de verklaring dat eiser 2, de gedaagde in reconventie, tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.