ECLI:NL:RBROT:2021:2316

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
8835229 CV EXPL 20-38052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst na burgemeesterssluiting wegens prostitutie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonplus Schiedam (eiseres) en een huurder (gedaagde) over de ontbinding van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst, die sinds 9 mei 2007 bestond, werd door Woonplus buitengerechtelijk ontbonden na een burgemeesterssluiting van de woning wegens prostitutie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de sluiting van de woning op 14 maart 2020 door de burgemeester van Schiedam was bevolen, en dat Woonplus de huurovereenkomst op 3 april 2020 heeft ontbonden. De gedaagde heeft de ontbinding betwist en aangevoerd dat de sluiting geen formele rechtskracht had, omdat hij beroep had ingesteld tegen de beslissing op zijn bezwaar. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de gedaagde om in de woning te blijven, gezien zijn kwetsbare gezondheid, zwaarder weegt dan het belang van Woonplus bij de ontbinding van de huurovereenkomst. De vordering van Woonplus tot verklaring voor recht dat de huurovereenkomst terecht is ontbonden, is afgewezen. Wel is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 1.781,86, met de mogelijkheid om deze binnen een maand na de uitspraak te voldoen. Indien de gedaagde niet aan deze verplichting voldoet, wordt de huurovereenkomst ontbonden en moet hij de woning ontruimen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8835229 \ CV EXPL 20-38052
uitspraak: 12 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonplus Schiedam,
gevestigd en kantoorhoudende te Schiedam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 oktober 2020,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Car te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonplus” respectievelijk “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 het tussenvonnis van 18 november 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de door Woonplus bij brief van 12 februari 2021 nagezonden producties 8 en 9.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Namens Woonplus is verschenen [naam], medewerker sociale begeleiding, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen Woonplus als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat sinds 9 mei 2007 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] (hierna: “de woning” of “het gehuurde”).
2.2.
[gedaagde] is uit hoofde van de huurovereenkomst aan Woonplus maandelijks bij vooruitbetaling een huurprijs verschuldigd, die tot 1 juli 2020 € 388,03 bedroeg en vanaf 1 juli 2020 € 395,97 bedraagt.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de “Algemene Huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte van de Stichting Woonplus Schiedam” (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing, waarin – voor zover van belang – het volgende staat:
“Artikel 7
VERPLICHTINGEN VAN DE HUURDER
(…) 3. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan bij overeenkomst gegeven bestemming gebruiken en in het gehuurde zijn hoofdverblijf houden. Hij zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. (…)
5. Het is huurder niet toegestaan in of vanuit het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te ontplooien. Hieronder wordt nadrukkelijk tevens begrepen prostitutie (…).
6. Het is huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. (…) Indien huurder het gehuurde zonder toestemming van verhuurder geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast dat huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder.
(…)”
2.4.
Op 13 maart 2020 hebben toezichthouders van de gemeente Schiedam samen met medewerkers van de vreemdelingenpolitie een onderzoek ingesteld op het adres van het gehuurde. Van dit onderzoek is een rapport opgesteld (hierna: de bestuurlijke rapportage).
2.5.
In de brief van 19 maart 2020 van de gemeente Schiedam aan [gedaagde] staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Aanleiding
Op 13 maart 2020 is in het pand op het adres [adres] tijdens een
controle door een medewerker van de Afdeling Vreemdelingenpolitie en Identificatie Mensenhandel (hierna: AVIM) en toezichthouders van de gemeente Schiedam (hierna: toezichthouders) een illegale seksinrichting aangetroffen. Daar u op het adres staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen, richt ik mij tot u.
Constatering
Naar aanleiding van een advertentie op de website www.kinky.nl is er op 13 maart 2020 een controle uitgevoerd op voornoemd adres. Tijdens deze controle is gebleken dat er in voornoemd pand bedrijfsmatig (tegen betaling) seksuele handelingen werden verricht.
(...)
Maatregel
(…) Om de in het pand aangetroffen situatie direct te beëindigen en verdere aantasting van de
openbare orde en de woon- en leefsituatie te voorkomen, heb ik op 14 maart 2020 besloten het
pand op het adres [adres] met toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor een periode van twee weken te sluiten. Deze sluiting duurt tot en met 28 maart 2020, 00:30 uur.
(…)”
2.6.
Op 27 maart 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Schiedam sluiting van het gehuurde bevolen voor de duur van zes maanden (hierna: de burgemeesterssluiting) en bepaald dat de woning weer zal worden geopend op 14 september 2020 om 00:30 uur.
2.7.
Bij brief van 3 april 2020 heeft Woonplus, onder verwijzing naar de burgemeesterssluiting, de huurovereenkomst tussen partijen met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde] ontruiming van het gehuurde aangezegd.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 24 juli 2020, gewezen onder zaaknummer 8610470 VV EXPL 20-250 (hierna: het kort-gedingvonnis), heeft de kantonrechter de vordering van Woonplus tot ontruiming van het gehuurde afgewezen.
2.9.
[gedaagde] heeft de woning op 14 september 2020 weer betrokken.

3..Het geschil

3.1.
Woonplus heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. voor recht te verklaren dat Woonplus de huurovereenkomst bij brief van 3 april 2020 terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 2.352,-, zijnde een schadebedrag gelijk aan zes maanden huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van zijnentwege bevindt en al hetgeen zich daarin van zijnentwege bevindt, alsmede het gehuurde, onder overgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Woonplus te stellen;
Subsidiair:
d. de huurovereenkomst tussen Woonplus en [gedaagde] met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] met onmiddellijke ingang te ontbinden;
e. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 2.352,-, zijnde een de
huurachterstand gelijk aan zes maanden huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
f. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van zijnentwege bevindt en al hetgeen zich daarin van zijnentwege bevindt, alsmede het gehuurde, onder overgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Woonplus te stellen;
Primair en subsidiair:
g. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, aan de zijde van Woonplus begroot op € 131,-, zonder dat betekening van het vonnis zal plaatshebben, vermeerderd met een bedrag van € 77,39 indien en voor zover gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling zal voldoen en het vonnis om die reden betekend dient te worden, voorts vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten van € 131,- vanaf de vijftiende dag na aanschrijving van gedaagden, alsmede in geval van betekening van het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van € 77,39 vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis, telkens tot de dag van volledige betaling;
h. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft Woonplus - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Primairstelt Woonplus zich op het standpunt dat zij op goede gronden de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft ingeroepen. Vanwege die buitengerechtelijke ontbinding verblijft [gedaagde] thans zonder recht en of titel in de woning. Woonplus vordert daarom ook ontruiming van het gehuurde. Door de burgemeesterssluiting heeft Woonplus de woning niet opnieuw kunnen verhuren, waardoor zij schade heeft geleden. Zij begroot deze schade op een bedrag van € 2.352,00, te weten een bedrag gelijk aan zes maanden huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 14 maart 2020.
Subsidiairstelt Woonplus zich op het standpunt dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden. Van Woonplus kan niet worden gevergd dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde] voortzet. Het woonbelang van [gedaagde] weegt niet op tegen het belang van Woonplus bij het weren van prostitutie-activiteiten uit haar woningen. De tekortkomingen door [gedaagde] zijn ieder voor zich en in samenhang beschouwd voldoende voor ontbinding van de huurovereenkomst. Ook om deze reden vordert Woonplus ontruiming van het gehuurde. [gedaagde] heeft verder verzuimd na de sluiting van de woning op 14 maart 2020 de huurpenningen te voldoen. Dit komt neer op een bedrag van € 2.352,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 14 maart 2020. Woonplus heeft (de gemachtigde van) [gedaagde] op 22 september 2020 per e-mail op de achterstand gewezen en gesommeerd deze per omgaande te voldoen. Tot op heden heeft Woonplus geen betaling van [gedaagde] ontvangen.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonplus haar vordering in die zin gewijzigd, dat de huurachterstand eveneens een grond is voor ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst. De actuele huurachterstand bedraagt volgens Woonplus € 1.979,85.
3.4.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. De kantonrechter in kort geding heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat de gemeente Schiedam stelt op 13 maart 2020 een illegale seksinrichting te hebben aangetroffen, onvoldoende is voor het oordeel van Woonplus dat [gedaagde] uit de woning moet vertrekken. Het enige dat relevant is, is of sprake is van slecht huurderschap. Bij de vraag of de ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. De burgemeesterssluiting heeft geen formele rechtskracht, omdat [gedaagde] beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op zijn bezwaar. Er is gedurende de woningsluiting bovendien geen verplichting om huurpenningen te voldoen, omdat [gedaagde] in die periode geen huurgenot had. Dit bedrag kan ook niet als schadevergoeding worden toegewezen, nu niet vaststaat dat [gedaagde] aan zijn eigen gedrag heeft te danken dat de woning is gesloten. Voor het geval de kantonrechter toch zou oordelen dat er een huurachterstand is die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, dan verzoekt [gedaagde] de kantonrechter om hem op grond van artikel 7:280 BW een termijn van zes maanden toe te staan om alsnog aan zijn verplichting te voldoen.
3.5.
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1.
Woonplus vordert ontruiming van het gehuurde, primair omdat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden (artikel 7:231 lid 2 BW) en [gedaagde] dus zonder recht of titel in het gehuurde verblijft en subsidiair omdat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst en die tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
4.2.
In voornoemd kort-gedingvonnis heeft de kantonrechter als volgt overwogen. In het kader van het primaire standpunt van Woonplus moet worden beoordeeld of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Woonplus gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. In het kader van het subsidiaire standpunt van Woonplus moet worden beoordeeld of de tekortkoming, als daarvan sprake is, de ontbinding van de huurovereenkomst en de gevolgen daarvan rechtvaardigt. Die beoordeling komt er bij beide gronden op neer dat ingeschat moet worden hoe groot de kans is dat de bodemrechter het belang dat Woonplus heeft bij vertrek van [gedaagde] uit de woning, groter acht dan het belang dat [gedaagde] bij behoud van zijn woning heeft.
4.3.
Ook in deze procedure gaat het om de vraag of het belang dat Woonplus heeft bij vertrek van [gedaagde] uit de woning groter moet worden geacht dan het belang dat [gedaagde] heeft bij behoud van zijn woning. De kantonrechter ziet aanleiding om de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden gezamenlijk te bespreken, aangezien de te maken belangenafweging in het kader van zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van Woonplus in wezen op hetzelfde neerkomt.
4.4.
De feiten en omstandigheden die de kantonrechter bij de te maken belangenafweging betrekt, zijn de volgende. [gedaagde] heeft zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Woonplus zijn woning in gebruik gegeven aan (een) derde(n). In die woning is bij een controle een vrouw aangetroffen die werkzaamheden heeft verricht als prostituée. De prostitutie in de woning heeft enkele dagen geduurd. In de bestuurlijke rapportage staat dat bij enkele omwonenden is gevraagd of er overlast werd ervaren en dat één omwonende heeft verklaard dat er veel aanloop was bij het pand, op verschillende tijdstippen. De woning is in verband met de prostitutie gesloten geweest voor de duur van zes maanden. De sluiting duurde tot 14 september 2020. [gedaagde] woont bijna veertien jaar in het gehuurde. Hij is 52 jaar oud, lijdt aan diabetes mellitus type 2 en slikt medicijnen. Volgens zijn huisarts heeft [gedaagde] een geregelde levensstijl nodig. In het kader van het coronavirus behoort hij tot een risicogroep. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat hij niet een maand lang in het geheel niet in het gehuurde heeft verbleven. Overdag was [gedaagde] bij een vriend om deze te verzorgen, maar in de avonden verbleef hij thuis.
de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst (artikel 7:231 lid 2 BW)
4.5.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of het, op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (niet) onaanvaardbaar is dat Woonplus gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
4.5.1.
Op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, voor zover thans van belang, kan de verhuurder de huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 BW ontbinden op de grond dat door gedragingen in het gehuurde de openbare orde is verstoord en het gehuurde deswege op grond van artikel 174a van de Gemeentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet is gesloten.
4.5.2.
Nu niet in geschil is dat de woning is gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, heeft Woonplus op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de bevoegdheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning vormen een inmenging in het recht op respect voor het privé leven, familie- en gezinsleven van de huurder en zijn woning in de zin van artikel 8 EVRM. De kantonrechter dient dan ook, los van de bestuursrechtelijke beslissing, te oordelen of een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW proportioneel is, dat wil zeggen of het gebruik maken van die bevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel of sprake is van misbruik van recht. Bij deze toetsing dient de rechter alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen.
4.5.3.
De kantonrechter stelt bij de door haar te maken belangafweging voorop dat het beleid van Woonplus ter bestrijding van illegale prostitutie in haar woningen op zichzelf gegrond en begrijpelijk is.
4.5.4.
Daar staat echter tegenover dat de prostitutie slechts enkele dagen heeft geduurd en dat niet gebleken is dat dit tot overlast in de buurt heeft geleid. De enkele, anonieme verklaring van één omwonende is te weinig concreet om te concluderen dat de prostitutie tot overlast in de buurt en aantasting van de leefbaarheid heeft geleid. Dat omwonenden rechtstreeks bij de politie of bij Woonplus over (de woning van) [gedaagde] hebben geklaagd is niet gebleken. Van een ernstig en onmiddellijk gevaarlijke situatie voor de veiligheid van personen in het gehuurde is ook geen sprake geweest.
4.5.5.
Het belang van [gedaagde] om in het gehuurde te mogen blijven wonen is, mede gelet op zijn kwetsbare gezondheid, evident. Gelet op al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [gedaagde] zwaarder dient te wegen dan dat van Woonplus en dat het dus naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonplus gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
4.5.6.
De conclusie is dan ook dat de vordering van Woonplus tot verklaring voor recht, dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden (a), zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde toekenning van schadevergoeding gelijk aan de huurpenningen voor zes maanden (b) en de gevorderde ontruiming, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft (c).
de ontbinding van de huurovereenkomst (artikel 6:265 BW)
4.6.
Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen of sprake is van tekortschieten door [gedaagde] van zijn verplichtingen op grond van huurovereenkomst en algemene voorwaarden en, zo ja, of deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
4.6.1.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit vaste rechtspraak volgt dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de huurovereenkomst, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn.
4.6.2.
In dat verband is in de eerste plaats van belang dat [gedaagde] de woning zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Woonplus in gebruik heeft gegeven aan derden. Dit is in strijd met artikel 7 lid 6 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter is van oordeel van [gedaagde] hiervan een verwijt kan worden gemaakt, zodat in ieder geval ten aanzien van dit punt moet worden geoordeeld dat sprake is van een tekortkoming als bedoeld.
4.6.3.
Daarnaast staat vast dat vanuit de woning beroepsmatige activiteiten zijn ontplooid, te weten prostitutie. Dit is in strijd met artikel 7 lid 5 van de algemene voorwaarden, waarin prostitutie expliciet wordt genoemd. Of sprake was van een “illegale seksinrichting” kan gelet op dat artikellid in het midden blijven. In deze procedure is echter niet komen vast te staan of [gedaagde] op de hoogte was van de prostitutie en dus evenmin of hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan met betrekking tot dit punt niet worden vastgesteld dat sprake is van een tekortkoming als bedoeld.
4.6.4.
Verder moet worden beoordeeld of de tekortkoming van [gedaagde] - het handelen in strijd met artikel 7 lid 6 van de algemene voorwaarden - voldoende ernstig is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. In dat verband zal het gewicht van de tekortkoming moeten worden afgezet tegen het belang van [gedaagde] om in de woning te kunnen blijven wonen. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een tekortkoming van geringe betekenis, die de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Ook in dit kader dient het belang van [gedaagde] dus zwaarder te wegen dan dat van Woonplus.
4.6.5.
Op grond van het voorgaande bestaat geen aanleiding om de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst (d) toe te wijzen.
4.7.
Met de wijziging van eis heeft Woonplus tevens ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd omdat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. In dat verband oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.7.1.
De periode waarop de onder e. gevorderde huurachterstand ziet is de periode waarin [gedaagde] geen toegang had tot zijn woning in verband met de burgemeesterssluiting. Indien het gehuurde wordt gesloten op grond van een bestuursrechtelijk besluit, dan ontslaat dat de huurder niet van zijn verplichting tot huurbetaling. Dat de huurder (tijdelijk) geen gebruik kan maken van het gehuurde komt voor zijn rekening en risico. De omstandigheid dat het besluit van de burgemeester nog niet in rechte vaststaat, omdat er nog een beroepsprocedure loopt, maakt dat niet anders.
4.7.2.
Woonplus heeft de huurachterstand nader gespecificeerd door middel van de bij brief van 12 februari 2021 overgelegde productie 9. Uit het overgelegde overzicht blijkt dat de huurachterstand op het moment van het opstellen van dat overzicht € 1.979,85 bedroeg en dat met [gedaagde] in het kader van een betalingsregeling is afgesproken dat hij maandelijks een bedrag van € 197,99 op die achterstand aflost. Namens Woonplus is gesteld dat [gedaagde] de betalingsregeling niet is nagekomen en dat deze inmiddels is geëindigd.
4.7.3.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij in het kader van die betalingsregeling op 30 januari 2021 een bedrag van € 197,99 heeft betaald. Dit volgt ook uit de interne e-mail van Woonplus van 11 februari 2021 (eveneens productie 9). Dit bedrag strekt dus in mindering op het bedrag van € 1.979,85. De actuele huurachterstand bedraagt daarmee € 1.781,86. De kantonrechter zal de vordering onder e. in zoverre toewijzen.
4.7.4.
De hoogte van die huurachterstand, ruim vier maanden, rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Echter, gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] zijn huur vóór de burgemeesterssluiting altijd heeft betaald en ook weer is gaan betalen nadat hij de woning op 14 september 2020 weer heeft betrokken, maakt de kantonrechter gebruik van de wettelijke bevoegdheid [gedaagde] een termijn van één maand toe te staan om de schuld aan Woonplus met rente alsnog te betalen. [gedaagde] kan deze
terme de grâceook benutten om (eventueel) een nieuwe betalingsregeling met Woonplus te treffen.
4.8.
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonplus te betalen € 1.781,86 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand januari 2021, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf 14 maart 2020 aan hoofdsom telkens, na elke debet- en credit mutatie heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
staat [gedaagde] toe om het totaal van de aan Woonplus verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan Woonplus te betalen binnen één maand na de uitspraak van dit vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn geheel aan die betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag na afloop van vorenbedoelde termijn van één maand en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonplus te stellen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478