ECLI:NL:RBROT:2021:2368

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
FT EA 20/1792 - FT EA 20/1793
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot schuldregeling in het kader van de toeslagenaffaire met betrekking tot schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door een verzoekster die is aangemeld als slachtoffer van de toeslagenaffaire. De verzoekster heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarbij zij een regeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. De verzoekster heeft in totaal een bedrag van € 54.662,06 aan concurrente schuldeisers te vorderen, maar heeft een regeling aangeboden waarbij zij slechts 3,18% van de totale schuldenlast kan voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat twintig van de eenentwintig schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling, met uitzondering van Capabel Onderwijs Groep, die heeft geweigerd in te stemmen met de regeling en volledige voldoening van haar vordering eist. De rechtbank heeft de belangen van de verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van Capabel. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste is wat de verzoekster kan bieden en dat de belangen van de verzoekster en de meerderheid van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van Capabel. De rechtbank heeft daarom Capabel bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan Capabel opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 februari 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 16 december 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Capabel Onderwijs Groep (hierna: Capabel);
  • Fit for Free Schiedam (hierna: Fit for Free);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Fit for Free heeft voorafgaande aan de zitting aan de Kredietbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Capabel heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 8 februari 2021 zijn telefonisch verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij AV Inkomensbeheer (hierna: beschermingsbewind).
Capabel is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 54.662,06 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 20 augustus 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,18 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De schulden zijn onder meer ontstaan doordat verzoekster geen financiële opvoeding heeft gehad en op jonge leeftijd moeder is geworden.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is opgeleid als zorgverlener en zij is op zoek naar een betaalde baan. Ze wordt daarin begeleid door een werkconsulent van Stroomopwaarts. Schuldhulpverlening heeft aangegeven dat deze begeleiding door Corona op een laag pitje is komen te staan. Schuldhulpverlening ziet er echter wel steeds op toe dat verzoekster aan haar inspanningsverplichting voldoet en zij heeft ter zitting verklaard dit, gedurende het minnelijk traject, te zullen blijven doen. Verzoekster heeft verklaard dat het haar vooralsnog niet is gelukt passend werk te vinden. Daarin speelt ook mee dat zij huiverig is gebruik te maken van kinderopvang, nu een groot deel van de schuldenlast bestaat uit een vordering van de Belastingdienst op grond van terugvordering van de Kinderopvangtoeslag.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat zij verzoekster als slachtoffer van de toeslagenaffaire heeft aangemeld bij de Belastingdienst. Daarvoor heeft de Belastingdienst al een vergoeding van € 750,00 toegezegd. Vervolgens gaat de Belastingdienst onderzoeken of verzoekster in aanmerking komt voor een verdere vergoeding van € 30.000,00 of dat, indien dit niet voldoende is, verzoekster een integrale behandeling moet krijgen om een passende vergoeding vast te stellen. Daarnaast zullen behalve de (gedeeltelijke) vordering van de Belastingdienst ook andere schulden aan (gemeentelijke) instanties worden kwijtgescholden.
De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat de schadevergoeding van € 750,00 op de beheerrekening zal worden ontvangen en dat de meerdere schadevergoeding (indien verzoekster als slachtoffer wordt beoordeeld) ook via de beheerrekening zal lopen en op die manier aan de crediteuren ten goede zal komen. Verzoekster heeft desgevraagd verklaard dat zij zich daarvan bewust is en dat zij daaraan mee zal werken.
Schuldhulpverlening heeft verklaard dat zij in het minnelijk traject rekening zal houden met de eventuele schadevergoeding en het kwijtschelden van schulden. Daar is ook ruimte voor, nu de aangeboden regeling voorziet in de uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Capabel stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.674,43 op verzoekster, welke 3,06 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar bericht aan de rechtbank van 4 februari heeft Capabel te kennen gegeven dat zij op terechte gronden heeft geweigerd in te stemmen met de aangeboden regeling, nu zij recht heeft op volledige voldoening van haar vordering. Capabel heeft voorts gesteld dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoekster heeft zich immers ingeschreven voor een opleiding, terwijl zij wist dat zij niet de financiële middelen had om het cursusgeld te kunnen voldoen. Capabel stelt zich verder op het standpunt dat verzoekster niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. De aangeboden regeling is gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog zou kunnen verbeteren, zodat de volledige vordering in de toekomst zal kunnen worden voldaan.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Capabel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Capabel bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Capabel in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Capabel een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3,06 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de eenentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts.
Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Het is gebleken dat er voldoende toezicht wordt gehouden op het nakomen van de verplichtingen door verzoekster in het minnelijk traject, waaronder ook de sollicitatieverplichting. Verzoekster is, onder begeleiding van een werkconsulent, op zoek naar betaald werk. Ter zitting heeft ook de beschermingsbewindvoerder toegezegd dat zij hierop zal toezien.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster heeft immers beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Daarbij is het aanbod goed onderbouwd. Op basis van het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat schuldhulpverlening, de beschermingsbewindvoerder en verzoekster zich bewust zijn van het feit dat de eventuele schadevergoeding in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire aan de schuldeisers ten goede dient te komen en dat rekening gehouden moet worden met eventueel kwijtgescholden (overheids-)schulden. Daarbij geldt dat als de schadevergoeding van verzoekster hoger is dan het totaalbedrag van de (definitieve) schulden, het meerdere in beginsel aan haar toevalt. Dit is ook mogelijk aangezien de aangeboden regeling een prognoseakkoord betreft. Derhalve zullen de crediteuren van een eventueel lagere schuldenlast en uitkering van de schadevergoeding profiteren.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Capabel, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Capabel te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Capabel zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Capabel om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Capabel in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. R.S.S. Huizinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.